zaterdag 7 februari 2015 – Jacob Smies (1764-1833) schijnt volgens de prentbeschrijver van het Rijksmuseum deze prent Lust tot onderzoek te hebben gemaakt voor de reeks karikaturale platen over de maatschappij rond 1800 (‘Den zedelijke en de zinnelyke mensch’). Het is een spotprent op het passen van pruiken. Een frenoloog zoekt als pruikenmaker de juiste pruik voor een man. Een grote groep zogenaamde wetenschappers kijkt toe.
Op tafel ligt een verhandeling van de Duitse hersenonderzoeker Franz Joseph Gall, die pionierde in het lokaliseren van de functies in het brein. Enkele decennia voordat de criminoloog Lombroso met zijn meetstokje de schedels van criminelen begon op te meten, was Gall al bezig om de persoonlijkheid en de psychische en morele ontwikkeling vast te stellen op basis van de vorm van de menselijke hersenpan.
Smies had weinig fiducie in deze moderne tak van wetenschap. Meten is weten en dus handig voor het pruiken passen, moet hij hebben gedacht. Meer ook niet. Zijn stijl doet erg Engels aan. De aanwezige oudere heren – jongelui droegen steeds minder pruiken en zijn per definitie minder wijs – zijn vrijwel allemaal getooid met een fraaie pruik. De bebrilde wijsneus vooraan niet. Hij lijkt commentaar te leveren op de geleerde theorie van Gall.
Enkele welbepruikte mannen links achter hem staren nadenkend naar het plafond. Rechts van de pruikenmaker zit een man met horentjes. Hij heeft een pruik op zijn gebolde vuist gedrapeerd en praat daarover met een gezellige dikzak met Spock-oren, die in een jezuïtenpij gestoken lijkt. Wiens borstbeeld helemaal rechts staat opgesteld, weet ik niet. Het is hoe dan ook geen pruikendrager. Op de sokkel staan de woorden ‘Hier snijd men het naa’. Ook dat onderschrift is voor mij een vraagteken.— RvV
¶ Ieder beroep kende een eigen model pruik, zo blijkt uit de bijschriften boven de pruiken aan de wand: royale, municipale, juridicale, pastorale, medicinale en chirurgicale.
Wat een verschil met vandaag de dag. Pruiken of haarwerken worden nu met enige argwaan bekeken terwijl het destijds vaste prik was. Ik denk dat het taboe dat nog heerst op het met minder haar te moeten doen wel eens vaker besproken zou mogen worden. Veel mensen correleren haaruitval nog altijd met een achteruitgang in gezondheid en daar is men bang voor omdat men niet “ziek” mag ogen in de huidige maatschappij waarin jong en jeugdigheid de boventoon voert.