Bij het album amicorum van Willem van der Jagt
maandag 11 mei 2015 – In de achttiende eeuw gold Arnold Hoogvliet als de grootste dichter van zijn tijd. In Worm en donder van Inger Leemans en Gert-Jan Johannes worden enkele bladzijden aan de Vlaardingse dichter gewijd, maar het bijzondere aanzien dat Hoogvliet in zijn tijd genoot lijken ook zij niet echt te begrijpen.
Zij schrijven met verstand over het kleine hofdicht Zijdebalen, niet weinig geholpen door de geringe omvang van de tekst en de kleine traditie van moderne (semiotische) duiding, maar het was toch vooral Hoogvliets Abraham dat decennia de bewondering van de tijdgenoot wekte. Leemans en Johannes citeren enkele regels uit Abraham en noteren dat het ‘waarschijnlijk’ de zojuist geciteerde hartverscheurende regels zijn die de lezer in verrukking brachten. Hier is ‘waarschijnlijk’ een eufemisme voor ‘geen idee’. Dat onbegrip is intussen goed te begrijpen.
Mij dunkt echter dat dáár de ware uitdaging van de historische neerlandistiek ligt: om te begrijpen (‘verstehen’ heet dat in het nadien zo – ten onrechte – gesmade hermeneutisch jargon) wat de tijdgenoot zo bewonderde in het werk van Hoogvliet. Zekerheid is hier niet te winnen, maar allicht meer en beter dan ‘geen idee’.
Zo, dat is dan ook weer eens gezegd! Verder niets te melden?
Kleinigheidje. In het zojuist door de Maatschappij der Nederlandse Letterkundige verworven album amicorum van Willem van der Jagt – Johan van Hoogstraten noemde hem de ‘Maaslandsluissche Schitterzon’ – zijn diverse generaties dichters vertegenwoordigd. Gerrit Paape jammer genoeg niet. Op het omslag prijkt het jaar 1750 en bijna 35 jaar bestrijken de inscripties en andere bijdragen. Over die bijdragen is heel wat interessants op te merken, bijvoorbeeld over de dichters van Maassluis en over de ontwikkeling van het Haagse dichtgenootschap Kunstliefde. Maar dat is voor een andere keer.
Hier vraag ik aandacht voor de bijdrage van Arnold Hoogvliet. Die staat op p. 11recto. En luidt als volgt:
Toen Neêrlands ydle Pracht,
Zoo kostbaar voor de Staten,
In ’t aanzien van de treurende onderzaten,
’s Lands Vorst ten grave bracht;
Toen riep ik: Ydel zyn all’ ’s waerelds mombedryven!
En greep myn tragen veer
om Vander Jagt ter eer
Dit in zyn Stamboek op te schryven.
Arnold Hoogvliet
Simb:
Sic transit gloria mundi
Vlaerdinge
4 february 1752.
Geen onvergankelijke poëzie, wel opmerkelijk. Het gedicht dateert van de dag van de begrafenis van stadhouder Willem IV in Delft, óók de dag waarop Gerrit Paape in Delft werd geboren.
In de beschrijving van de stadhouderlijke begrafenis klinkt liefst twee keer het woord ‘Ydel’; de aanduiding ‘mombedryven’ lijkt te impliceren dat het begrafenisceremonieel een kostbaar soort poppenkast was. Niet erg empathisch! Het gedichtje voor Van der Jagts ‘Stamboek’ lijkt Hoogvliet meer te boeien. Getuigt dat niet van een bewonderenswaardige onverschrokkenheid? — PA