donderdag 14 juli 2016 – Soms hebben uitdrukkingen of zegswijzen die modern klinken een verrassend lange geschiedenis. De ‘grote vakantie’ is er zo eentje. Het begrip roept bij mij vooral associaties met de basisschool op, toen volwassenen ook nog ‘grote mensen’ heetten, maar blijkt zeer zeker geen kinderlijke vondst.
De vroegste verwijzing naar de ‘groote vacantie’ die is opgenomen in het WNT komt uit 1662 en betreft een Utrechts plakkaat, waarin te lezen valt dat leraren in de toen kennelijk tweejaarlijkse grote vakantie het recht hadden om privéles te geven, mits de leerlingen ‘schriftelyk consent van haare ouders ofte opsichters zullen hebben vertoont’.
Het WNT leert ons tevens dat het woord ‘vakantie’, zonder de toevoeging ‘grote’, oorspronkelijk uit de rechtspraak afkomstig is en vervolgens is overgewaaid naar het onderwijs. Aanvankelijk sloeg het op het niet aanwezig zijn of niet-functioneren van een rechtsorgaan op bepaalde momenten. Later ging het verwijzen naar vrije dagen.
Wat mij verrast is hoe oud het idee van een lange zomerstop in de kringen van overheid en onderwijs kennelijk al is. Een wederom Utrechts plakkaat uit 1700 meldt ‘dat de groote Vacantie in de somer, sal beginnen met den 12 August. …, en eyndigen met den derden maandag in de maand van Septemb.’ En het Bijvoegsel tot het Staatsblad van 1815 verordonneert: ‘Er zal eene groote vakantie zijn van zes weken, in den Zomer.’
Dat ‘vakantie’ hierbij niet per se gelijk staat aan ‘vrij zijn’ blijkt, behalve uit het plakkaat uit 1662, ook uit een brief van Joan Derk van der Capellen aan de Utrechtse hoogleraar Meinard Tydeman uit 1772. Van der Capellen beklaagt zich hierin over het ontbreken van een geschikte grammatica van het Nederlands en roept Tydeman, behalve jurist ook letterkundige, op om er eentje te maken: ‘Mij dunkt,’ zo zegt Van der Capellen, ‘je moest daar eens een groote vacantie aan wagen.’
Als ik zo eens in de academische gemeenschap om me heen kijk, is er ook wat dit aangaat weinig veranderd. Niettemin wens ik iedereen een hele fijne grote vakantie! – Ivo Nieuwenhuis
¶ Bronnen: Woordenboek der Nederlandsche Taal, lemma ‘vacantie’; Marleen de Vries, ‘Geen weg terug: nationale cultuur in een land van kooplieden en boeren’, in: Ton van Kalmthout e.a. (red.), Al die onbekende beroemdheden.250 jaar Maatschappij der Nederlandse Letterkunde (Leiden 2016) 10-49, ald. 17 (citaat Van der Capellen).
Twee jaar geleden schreef ik een blogtekstje over de grote vakantie van de familie Chodowiecki. De prent die hij van de uittocht maakte, vind ik een van de mooiste uit zijn oeuvre.
Ik heb een Latijns boekje van Iovita Rapicii (1476-1553) over de vorming van staatswege van kinderen tot humanisten (Venetie, 1551) waarin de vakantiedagen als volgt zijn opgenomen:
– Bij de geboorte van Onze Heer Jezus Christus, 15 dagen
– Voor de eerste dag van Juni, 8 dagen
– Met Pasen, 15 dagen,
– Met Pinksteren, 6 dagen
– In de hitte van de hondsdagen, per dag 1 uur (tropenrooster!)
– Bij de wijnoogst, 20 dagen
De voorzichtige conclusie die hieruit kan worden getrokken laat ik graag over aan meer bevoegden…
Perkamentus Antiquarius
Lijkt me een broodje aap, dat veelal met ressentimentsaus opgediend wordt om op die vakantie te beknibbelen. De academische vakanties hadden toch evenmin het oogmerk om de studenten en docenten die collegevrij waren op het land te laten werken? De meeste scholen stonden vanouds in de steden en het waren de zonen van stedelingen die de scholen bevolkten. De hooimijt lag kilometers buiten het blikveld. Die vakanties in het onderwijs waren en zijn óók bedoeld om op het vakgebied te lezen, te studeren enz. , maar mét het vervagen van die bedoeling verkleint (in Nederland dan nog) de omvang van de vakantie (wat is oorzaak, wat gevolg?).
En dat is één kant van de zaak. De andere: hoe nodig hadden we als leerling en student die tijd om bij te komen, bij te lezen enz. en om ons geweldig te vervelen!
Ik heb ooit vernomen – maar of het waar is, laat ik in het midden – dat de lange zomervakantie in het onderwijs een relict is uit pre-industriële tijden. Voor de boeren zijn de zomermaanden immers drukke tijden. Kinderen waren hard nodig op het land in die zes weken.