Over ‘De hoofdige boer’ van A.C.W. Staring (3)
zondag 14 augustus 2016 – Tussen titel en ondertitel en de eigenlijke tekst van ‘De hoofdige boer’ staat een motto: “- swerving from our father’s rules/ Is calling all our fathers fools.” In de aantekening bij het gedicht heeft Staring dit motto in het Nederlands vertaald: ‘De wet der vaadren niet bewaren Heet ze al te saam voor zot verklaren’.
De bruggenbouwers van Almen houden zich niet aan de vaderlijke wetten en maken de vorige generaties belachelijk, zo wil het motto het. Is dit ‘tongue in cheek’? Het lijkt moeilijk te geloven dat Staring zich hier aansluit bij Da Costa’s ‘bezwaren’ tegen de moderniteit. Het bouwen van een brug dient immers het lokale gemak en lijkt nauwelijks een daad van vaderhaat, een bewijs van Babylonische hoogmoed of smadelijke ‘nieuwigheid’. Als er al iemand belachelijk is, is het de man die het gemak negeert en met zijn laarzen de vooruitgang hoont.
Is Scholte Stuggink dan een romantische held in zijn verlangen de voorbije tijd terug te willen roepen? Erg veel Byroniaanse trekken vertoont de mopperkont niet. Als Stuggink een romanticus is, dan toch vooral eentje van het ‘kranke’ type.
In de bouw van een brug mag een licht spoor van Verlichting gezien worden, de vestiging van zoveel mogelijk geluk voor zoveel mogelijk mensen? Het is wel een nogal alledaagse invulling van de Verlichting. Als de lui van Almen verlicht zijn, dan is de uitvinder van het Tomadorekje en de afstandsbediening dat ook.
Mij lijkt dat ‘De hoofdige boer’ een kleine, misschien zelfs kleinzielige wereld toont, die verloren is gegaan: ‘Eens was het anders hier ter steê’. Dat is overigens altijd en overal waar! Dat ‘eens’ leidt de luisteraar – er wordt door Staring een kader van orale communicatie geschapen: de schrijver vertelt en de lezer luistert – naar een sprookjesachtige wereld, waarvan de coördinaten in de tijd onduidelijk zijn.
De plaats van handeling lijkt daarentegen exact bepaald: iedereen kent het Almens kerkje, bluft de verteller in de eerste versregel, en in de geciteerde regel lijkt het ‘hier’ nauwkeurig bepaald als Almen. Maar? Waarom heet het gedicht ‘Eene Zutphense Vertelling’? Onwillekeurig schept het adjectief ‘Zutphense’ afstand tot Almen. Voor de ik-verteller is voor de duur van de vertelling Almen misschien wel hier, maar toch eigenlijk veel meer ‘daar’.
In Zutphen roept de ik-verteller een nabije verloren wereld op, waarin oud en nieuw botsten. Als er al iets romantisch is aan de vertelling dan is het dat die verloren wereld en een volkse tegenstelling tussen traditie en moderniteit erin vastgelegd wordt. De vertelling past in de traditie van Grimm, een volksvertelling met duidelijke tegenstellingen en een gehechtheid aan de traditie.
Romantisch is ook het regionalisme: de vertelling is niet alleen een Gelders verhaal, maar zelfs een Zutphense vertelling en daarmee wordt een lijn van verzet tegen de natievorming zichtbaar. Terwijl de gekrenkte natie op zoek gaat naar nationale helden en nationale instituties, daar zoeken provincialen als Staring naar de verhalen van de eigen streek. ‘De hoofdige boer’ is een norse Geldersman die zich afkeert van de nieuwe tijd. Iedereen weet dat de bruggen de toekomst representeren, de verbinding bieden en streken met elkaar verbinden, maar Staring kan zijn sympathie voor die oude norse Scholtebuur, verrukkelijk eigenwijs, moeilijk onderdrukken.— Peter Altena