Op zoek naar kapitaalkrachtig Keetje
dinsdag 28 februari 2017 – Aan het Spaarne staat een huis dat de naam van de bouwvrouw draagt: nummer 17, tegenwoordig bekend onder de naam Hodshonhuis, is het nummer van een stadspaleis dat in veel opzichten zijn weerga niet kent.
Keetje Hodshon (1768-1829) gaf in 1793 opdracht tot de bouw van een indrukwekkend huis. Het kersverse kapitaal, dat haar na de dood van haar ouders was toegevallen, wendde zij aan om aan het Spaarne iets groots te verrichten. De Amsterdamse stadsarchitect Abraham van der Hart kreeg de opdracht om een ontwerp te maken.
Haar faam ontleent Keetje vooral aan het huis dat zij bouwen liet. Els Kloek en Maarten Hell schreven een fraai geïllustreerd en rijk doordacht boek over haar: Keetje Hodshon (1768-1829). Een rijke dame in revolutietijd. De geringheid van bronnen maakte het voor Kloek en Hell welhaast tot een ‘mission impossible’ om tot een evenwichtige biografie van Keetje te komen.
Wat zijn de bronnen? Gegevens over de voorouders en hun huizen, gegevens over de bouw van het huis aan het Spaarne, een portret van Keetje, omstreeks 1796 geschilderd door Charles Hodges, en gegevens over erfenis en boedel. Zo links en rechts zijn er wat vermeldingen die duidelijk maken dat Keetje sympathiseerde met de patriotten en later met de Bataafse Revolutie.
In het hart van haar levensverhaal staat het huis. Waarom liet een jonge vrouw zo’n kapitaal pand bouwen? Goed, ze had het geld en geld moest rollen. Kloek en Hell leggen, met gebruikmaking van de eigentijdse literatuur over het huwelijk, een verband tussen de bouw van het huis en haar ongetrouwde staat: wie voor zich zo’n huis liet bouwen, wilde niet trouwen. Huwelijkskandidaten werden blijkbaar afgeschrikt door het fort aan het Spaarne. Elders in het levensverhaal van Keetje worden de droeve en van nabij meegemaakte levenseindes van vrouwen in het kraambed gememoreerd. Liever lang leven zonder vent, dan in het huwelijk een haastig end.
Veel geletterde vrouwen (Betje Wolff en Elisabeth Maria Post) namen met opvallend weinig tegenzin genoegen met een oude dominee als echtgenoot; in dergelijke huwelijken was de vulkaan weliswaar uitgedoofd, maar je kon er oud mee worden en blijven schrijven. Zeker onder geletterde vrouwen verwierf deze route – trouwen, maar (zoals Betje Wolff zei:) ‘pour moi keen warm bier’ – een zekere populariteit.
In strijd met die interpretatie is dan weer de duiding die Kloek en Hell geven aan het portret dat Keetje van zich liet schilderen. Zou dat gefunctioneerd hebben op de huwelijksmarkt? Trouwen op portret kwam in de internationale elite wel voor, maar ook in Haarlem? Smaken verschillen, maar het portret maakt geen verpletterende indruk. Het is een mooi portret van een wat precieus ogend meisje, met bloemetjes in het haar en een zuinig mondje.
Als we Kloek en Hell mogen geloven, wilde Keetje af en toe – ondanks het huis als mannenschrik – toch wél geloven in een huwelijk. Zo citeren zij een reisverslag en veronderstellen dat de schrijver van het verslag, die kort na de reis overleed, wel eens een huwelijkskandidaat kon zijn geweest.
Wat zij zeker wilde, was gezelschap. Zij hield van toneel en muziek en het heeft er alle schijn van dat ze haar huis tot een zoete inval wilde maken. Er zijn echter onthutsend weinig aanwijzingen dat de Haarlemmers de weg naar het Hodshonhuis wisten te vinden.
Misschien getuigt het wel van grote wijsheid dat Kloek en Hell beide opties laten bestaan: Keetje wilde geen man en Keetje wilde wel een man. In heel wat levens kunnen beide verlangens naast elkaar bestaan.
Een mooi boekje, waar de Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen, die opdracht gaf tot het schrijven, en beide auteurs eer mee inleggen. Foutloos is het gelukkig niet: zo verschijnt in de stamboom van Keetje plotseling tante Maria als haar moeder en worden de Duitse romancier August Lafontaine en de Franse fabelschrijver Jean de la Fontaine met elkaar verward. Bepaald geen redenen om het boekje over Keetje ongekocht en ongelezen te laten. —Peter Altena