Het koffiehuis van Don Saltero
donderdag 30 maart 2017 – In de Echo des Weerelds van 18 maart 1726 (deel 1, p. 170) zegt Weyerman van een dame dat ‘haar Boezem scheen met meerder Wangedrochten bezwangert te zyn, als de Vlaktens van Afryken, of als het Chelseys Coffihuys van den Kiestrekker Mr. Salters’. Deze Mr. Salters blijkt een dankbaar onderwerp te zijn.
James Salter, vermoedelijk een Ier, begon in 1695 een koffiehuis in Chelsea. Chelsea was toen nog een dorpje, en was nog niet door Londen opgeslokt. Het lag meer dan 5 kilometer buiten de oude City of London, ruim 3,5 kilometer voorbij Westminster Abbey. Niet een plek waar je zou verwachten Weyerman te treffen. Die verkeerde, als we zijn beweringen mogen geloven, liever in de omgeving van Covent Garden, waar de schilders en de hoeren te vinden waren … Op de kaart is de ‘Road to Chelsey’ linksonder te zien.
Na enkele verhuizingen vond het koffiehuis in 1717 zijn definitieve locatie op 18, Cheyne Walk, in Chelsea. Cheyne Walk was een rustig straatje aan de Noordoever van de Theems. Bezoekers kwamen er dus niet alleen over land, maar ook per boot over de rivier.
Een van de klanten van het koffiehuis zou Salter ‘Don Saltero’ genoemd hebben. En zo werd het koffiehuis Don Saltero’s gedoopt. Salter was eerder bediende van Sir Hans Sloane geweest, een gepassioneerd verzamelaar van curiosa en oudheden. Hij kreeg van Sloane enkele afdankertjes, wat weer leidde tot giften van tientallen andere verzamelaars. Het koffiehuis fungeerde al snel als een museum. Van de catalogus, die onder bezoekers gretig aftrek vond, verschenen na 1730 meer dan 40 drukken.
De beschrijvingen van het tentoongestelde materiaal deden mij denken aan de catalogi van de Bossche rariteitenkamer: er waren schelpen te zien, en skeletten van dieren, maar ook een hand van een Egyptische mummie en allerlei (vermeende?) historische voorwerpen, zoals de sporen van Hendrik de Achtste en een aardbeienschaaltje van koningin Elisabeth. Salter overleed rond 1728, maar zijn verzameling bleef nog lang in het koffiehuis te bezichtigen. In 1799 werd de verzameling verkocht. Het koffiehuis zelf bleef tot ver in de negentiende eeuw bestaan.
Zo’n verzameling curiosa moet aantrekkingskracht op Weyerman uitgeoefend hebben, maar helaas bewijst de verwijzing in de Echo des Weerelds nog niet dat Weyerman het koffiehuis werkelijk bezocht heeft. Al in 1723 had Salter een berijmde beschrijving van zijn museum-koffiehuis verspreid. Die kan Weyerman ingezien hebben. Ook kan hij zijn bekendheid met Salter opgedaan hebbenbij Richard Steele: die besprak in nummer 24 van de eerste jaargang van de Tatler (28 juni 1709) het koffiehuis uitgebreid. Steele bevestigt daar berichten dat Salter zijn gasten ook met vioolspel vermaakte. Hij had voor Salter als barbier en tandarts waarderende woorden, maar voor de verzameling curiosa had hij geen goed woord over.
Er schijnt een gravure met het portret van James Salter te bestaan, maar ik heb daar geen afbeelding van kunnen traceren. —Jac Fuchs
Literatuur
John Tims, Clubs and Club life in London (Londen, 1872)
Bryant Lillywhite, London Coffee Houses (Londen, 1963)