Zuchten als nieuwe taal
dinsdag 13 juni 2017 – Was het Rhijnvis Feith die het grote gevoel tot uitdrukking bracht door te zwijgen en een belijdenis van een onvermogen tot spreken? Wat nodig was, was een nieuwe taal, een taal van de liefde. Die taal was er niet. De gevoelens waren zo groot dat die zich niet lieten uitdrukken in bekende taal. Een opmerkelijke taalkritiek, die jammer genoeg vooral een topisch karakter droeg (de ‘Unsagbarkeitstopos’; later benut in de reclame voor Croma: ‘hoe lekker het is, kun je niet zeggen, dat moet je proeven’. Daar zijn geen woorden voor, dat doet de deur dicht!).
De sentimentele schrijvers namen hun toevlucht tot uitroeptekens en gedachtestreepjes, tot gebroken woorden en verbaal gekreun: ach en wee!
In de Duitse literatuur werd dat zuchten en kreunen uitgebreid gethematiseerd. Erika Thomalla schetste en duidde in haar ‘Mit Ach und Weh. Seufzen im 18. Jahrhundert’ (Deutsche Vierteljahrschrift für Literaturwissenschaft und Geistesgeschichte 91 (2017), p. 1-17) de geschiedenis van het zuchten, in het bijzonder in de sentimentele literatuur. Erika Thomalla onderzoekt het retorisch gebruik van het ‘ach’ en ‘wee’, aanvankelijk in de theorie gehekeld, maar in de literatuur en theorie van de ‘Empfindsamkeit’ als het ware herontdekt.
Het is paradoxaal dat met de zucht het onuitsprekelijk gevoel niet verwoord kan worden, maar slechts aangeduid. Dat leidt tot hernieuwde kritiek op de ‘Rhetorizität’ van het ach en wee.
Een bijzonder zicht op de hele discussie biedt de contemporaine medische (en antropologische) literatuur over het zuchten. Alleen de titel al: ‘Abhandlung zum Seufzen’.
In Nederland is er de studie van Annemieke Meijer met de veelbelovende titel The Pure Language of the Heart. Sentimentalism in the Netherlands 1775-1800 (1998), waar wel wat te vinden is over de typografie van de sprakeloosheid – – – – – – – – – – – , maar (als ik het me goed herinner) niet over het haast taalloos zuchten. In haar sentimentele woordenlijst is uiteraard het woordenloze niet vertegenwoordigd, maar ook niet in de titels van haar lijst van primaire sentimentele literatuur.
Zo’n geleerd artikel in het Deutsche Vierteljahrschrift – in de voorbije decennia heb ik dat blad altijd met bewondering bekeken, stukjes gelezen, gesmuld van de advertenties en de lijsten van nieuwe literatuur en soms een heel artikel bestudeerd; aanvankelijk moest je je veel Frankfurter Schule laten welgevallen, nu is het gewoon héél geleerd, eigenlijk zoals literatuurstudie moet zijn) – smeekt om navolging in Nederland: thematiseerden de Nederlandse auteurs van het sentimentalisme de onvolkomenheid van de taal? Feith zeker wel, maar de anderen? Was er theorievorming over zuchten en kreunen? —Peter Altena