Hermanus van den Burg over Defoe, Voltaire en de satire
donderdag 5 oktober 2017 – Slachtoffers van satire lijken niet te benijden, hun naam gaat altijd vergezeld van de toenaam van spot en vernedering. Lees je de scheldkritieken van Lodewujk van Deyssel, dan gaat het over volstrekt vergetenen. W.F. Hermans maakte gehakt van J.B. Charles. J.B. wie? De polemieken van Jeroen Brouwers veroordeelden hun slachtoffers tot de vergetelheid. Zo lijkt het.
Op kerkhoven maakt het vergeten overuren. Zo beschouwd hebben slachtoffers van spot het zo slecht nog niet: ze schoppen het tot voetnoot. ‘My Kingdom for a footnote!’
Hermanus van den Burg is zo’n voetnoot. Hij is vooral bekend als slachtoffer van de stoomwals Weyerman. Zo nu en dan trekt hij toch nog wat bezoekers: Erik de Blauw heeft decennia geleden veel over hem geschreven, nog niet zo lang geleden heeft Jan de Vet over een van zijn tijdschriften geschreven, in de Encyclopedie van Nederlandse Tijdschriften worden de weekbladen van Van den Burg beschreven en in de Mededelingen JCW van 2018 staat er een artikel van Ton Broos over hem gepland.
Vorige week bladerde ik in een van Hermanus’ tijdschriften, in de eerste jaargang van De Bataafsche Proteus, jaar 1724. Het viel me niet mee. De zaterdagse afleveringen, in het begin gedateerd later niet meer, bestonden uit genummerde nieuwscommentaartjes. Terwijl ik zocht naar opmerkingen over Weyerman vond ik stukjes over Daniel Defoe en Voltaire.
Op p. 310:
Te Londen is een schendschrift publicq gemaakt, vol haatlyke expressien, op de menigvuldige reizen des Konings naar Hanover, ’t is zeer Heilloos, en nochtans voert het den tytel van HEILZAAM, en men meent dat eene de Foe Autheur van dat oproersdeuntje is; maar zeer waarschynelyk heeft het die Gek slechts geexecuteert, en sommige, nog kwaadaardiger dan hy, hebben het gecomponeert; (…).
Op p. 345:
De Poëet Voltaire, die korts zo hartig Stokvis heeft moeten eten, is, om deswegen de bespottinge te ontgaan, den Ridder van Rohan, en ’t gezelschap des Franschen Konings, naar England ontweken; Hy moet een zeer groot degout van de railleri hebben, die ‘er de vriendschap en famillariteit van den naasten persoon eens Koningks om wil verliezen: en zulks is noch te raarder in den persoon van een Poëet, die heel zelden zo famillair met de Goden zyn, dan door enkelle imaginatie, die den meesten tot Gekken promoveert: als een railleur niet kan dulden, dat men hem railleert, meriteert hy niet dat enig persoon van distinctie hem reflecteert.
Erg veel waardering voor de hekelschrijver spreekt hier niet uit, sterker nog: ja zelfs ‘degout van de railleri’. Voltaire is volgens Van den Burg geen vent: hij deelt wel uit, maar wenst niet te incasseren. Defoe is het mikpunt van Van den Burgs woordspeligheid: ‘foe’ spreek je uit als ‘fou’, Defoe is dus een gekkie. Was Van den Burgs afkeer van ‘railleri’ veroorzaakt door de onophoudelijke op hem gerichte spot van Weyerman?
Wat de aanleiding is tot deze nieuwsberichten is me niet duidelijk. Ben benieuwd wat de lezers weten en aan de weet komen. —Peter Altena