Juffrouwen als ‘wandelende Yskelders’

Bericht uit Monnickendam van Weyerman over vaderlandse ‘pruderie’

Monnickendam. (Foto: Marleen de Vries)

woensdag 18 oktober 2017  Op een stralende zaterdag in september waren ruim dertig leden van de Stichting Jacob Campo Weyerman te gast in Monnickendam, bij gelegenheid van de zogeheten expeditievergadering. Die expedities hebben statutair als bestemming een ooit door Weyerman bezochte plaats. Nu de Stichting veertig jaar bestaat, raken de mogelijke reisdoelen langzamerhand op. Vorig jaar werd daarom gesuggereerd om de karavaan richting Monnickendam te loodsen, omdat daar …. één van de oprichters is geboren. Het geboortehuis van André Hanou is die zaterdag op gepaste wijze aanschouwd.

Maar de Monnickendam-connectie bleek, ofschoon in vermomming, nog rijker.

In aflevering 2 (maandag 28 oktober 1726) van de tweede jaargang van zijn tijdschrift Den Echo des Weerelds – dat tijdschrift en Den Ontleeder der Gebreeken laten Weyerman op zijn satirisch best zien – nam hij enkele brieven op en één van die brieven is met grote waarschijnlijkheid geschreven in Monnickendam. Ik laat de brief (op p. 14 en 15) hier volgen:

              Een Brief van een Fransch Heer aan zyn Maitres te Parys, gedateert uit Monnik** in het Noorden.

Stel uw gerust, Madame Schoonoog, nooit zal of kan ik uw verongelyken tot Monnik**, want ik vind ’er geen Mannen om mee te spreeken, nog ik ontdek ’er geen Vrouwen om die een Dosis Doodzonde in te preeken. Al de Weerelt ziet me alhier aan voor een Hottentot, ik verstaa hun Spraak, en zy verstaan myn Taal niet; en voor zo veel als ik weet wenschen zy my na den Duy**, op ’t Moment dat ik denk dat ze my een Kompliment maaken. De Koks zyn ’er zo erbarmlyk, dat ik Honger om te barsten, en de Wyn is ’er zo gezwavelt, dat ik Dorst ley om te stikken; doch hoe min ik ’er van drink, echter kan ik altyds met myn Adem een Nachtkaars aansteeken. In ’t kort ik verroest by gebrek aan Exercitie [Exercitee], ik sterf by Verzuym van een Handvol Tederheyt, en ik leef zo vrolyk als een gecondemneerde Turk ’s nachts voor de Paalspeeting.

Maar ik zou me maklyk troosten over de Ongezelligheyt der Heeren, kon ik me maar herhaalen op de Buygzaamheyt der Juffes; doch die zyn wandelende Yskelders, en zo koel van Constitutie, dat nog de Wyn nog de Liefde die kan ontdooyen. De Liefde, lieve Schoonoog bezit een algemeene Taal, verstaanbaar van Aspunt tot Aspunt; de Liefde heeft een Beurs in alle de Gewesten des Werelds, alwaar de beyde Sexen haare en hunne waren tegens malkanderen komen verruylen; doch die lieve Ruylebuyt schynt alhier onbekent, of ten minsten een Contrabande Koopmanschap te weezen. Ik kan hun door Tekens doen begrypen wat ik wil Eeten of Drinken, doch met de Taal der Oogen, nog met de Handgreep der Vingers, kan ik aan de Juffers geen Denkbeelt van myn Behoeftens indrukken. Nog onlangs begluurde ik myn Hospitas Dochter, een Meyd zo blank als Zaan, en ik bekeek haar met dat quynent Air dat zo verstaanbaar is by de Parysche Sexe, en daar op verbeelde zy haar dat ik de Koorts kreeg, en zy zond flukx om een Barbier, die my met Duy** gewelt dreygde te laaten. Ik greep haar op een andere tyd by haar witte Poot, en een Glas Wyn in myn hand hebbende zey ik verstaanbaarlyk kromtongende, De Gezondheyt van uw Inklinatie, Saartje, en daar op knikte zy met haar blinkent Voorhoofd, en [en] sprak. Ik bedank je voor Vader en Moeder, en egter is dat Kind malsch, schoon, de Twintig gepasseert, en schynt opgelegt te zyn van de zelfde gevoegzaame Stoffe als onze Parysche Meysjes. De Reyzigers zeggen eenpaariglyk dat de Hottentotten geen Religie hebben, en ik zeg, dat de Noorder-Meysjes zo onverschillig staan te gaapen op een Pand der Minne, als een Lombardier onverschillig staat te grynzen op een Pand van een Daalder. Ik weet niet waar uyt dat die Onverschilligheyt spruyt, doch dit heb ik ondervonden, dat ’er in die Natie resideert, Un [Nu] certain Usage de Pruderie, et une Vielle Tradition de Continence, qui passe de Mere en Fille comme une Espece de Religion.

Uw tegens Dank getrouwe Galant.
Franc Osier. 

Drie evidente zetfoutjes (Nu, Exercitee, en en) heb ik verbeterd [en de fout tussen rechte haken geplaatst].

De briefschrijver Franc Osier draagt een speaking name: de uitdrukking ‘franc comme osier’ staat voor ‘oprecht zijn’.  Of een Fransman in de correspondentie met zijn Parijse maîtresse glorieert in oprechtheid mag betwijfeld worden. De argwaan van het Parijse meisje moet worden bestreden door geruststellende woorden over de ‘pruderie’ van de Nederlandse meisjes, de ‘Noorder-Meysjes’.

Een bijzonder aanknopingspunt in de wereld van de zoekmachines biedt de laatste zin. Die leidt de lezer naar een brief van Saint-Évremond uit 1664, aan ‘markies de Créqui’, waarin hij schrijft zich te troosten met de gedachte   te kunnen leven ‘dans la liberté d’une répubique, où, s’il ný a rien à espérer, il n’y a pour le moins rien à craindre.’ Dat is al heel wat voor wie in Frankrijk gewend was achterom te kijken of er geen vijanden loerden.

Er blijft nog wel wat te wensen voor wie leeft in de Republiek – het gaat hier om Nederland. De mensen onderscheiden zich eerder door ‘bons sens dans les affaires, que de délicatesse dans les entretiens’. En de vrouwen van Holland, van hen valt weinig vrolijks te hopen. Dat komt dan of door hun ‘sagesse’ – vervloekte wijsheid, hoor je Saint-Évremond denken – of door ‘une froideur qui leur tient lieu de vertu’: ‘on voit en Hollande un certain usage de pruderie établi partout, et je ne sais quelle vieille tradition de continence, qui passe de mère en fille comme une espèce de religion’.

Dit zinnetje over de als godsdienst beleden ‘pruderie’ van de vrouwen van Nederland maakte school: Bussy Rabutin nam het over en het kwam terecht in de door Basnage de Bauval verzorgde tweede druk van de Dictionnaire Universel (deel 3, 1701, verschenen bij Arnoud en Reiner Leers in Den Haag en Rotterdam) van Antoine Furetière, in het lemma ‘pruderie’. In dat lemma wordt overigens Bussy Rabutin als bron opgegeven. Vermoedelijk heeft Weyerman het zinnetje uit de Dictionnaire geplukt.

In zijn werk komt Furetière meer dan eens voor, al geldt dat ook voor Saint-Évremond. – Peter Altena

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.