De jonge jaren van Nicolaas Hoefnagel in Monnickendam en Purmerend (2)

Voormalig Burger Weeshuis te Monnickendam uit 1638

woensdag 1 november 2017 – Hoefnagels familie van moederskant, Van Sanen, zat in het stadsbestuur van Monnickendam en benoemde op alle vrijkomende baantjes verwanten. Het was een enorme blamage voor de Van Sanen-clan, toen de koster in 1719 vier zilveren avondmaalsbekers naar de lommerd bracht en met de noorderzon verdween (zie deel 1 van dit artikel).

Zo’n schandaal bleef generaties lang in herinnering. Roddel en achterklap was – en dat is het nog altijd in dit soort plaatsjes – een favoriet tijdverdrijf, en een essentiële determinant van de sociaal-hiërarchische pikorde. Het is in Monnickendam, schreef Hoefnagel

by na onmoogelijk drie dagen woonachtig te zijn, of een ieder kent zoodaanig een nieuweling, en hij is er zelden veertien dagen geweest, of zij weegen hem al op een aas na, hoe swaar dat hij is.

Het is de vraag in hoeverre Hoefnagels statuspositie is aangetast door de smet die op zijn tak van de familie rustte. Misschien viel dat mee, want in 1723 had zijn vader, een zilversmid, een baantje gekregen als stadsomroeper. Een halfbroer van Hoefnagels moeder, Jacob van Sanen, werd in 1772 met zijn vrouw aangesteld tot binnenvader en binnenmoeder van het Weeshuis van Monnickendam.1 Helemaal uit de gratie was deze tak van de familie dus niet. Maar voor een jongeman als Hoefnagel waren de perspectieven beperkt. Misschien zou ook hij stadsomroeper kunnen worden, maar dat was een bijbaantje naast een leven als ambachtsman.

Tegenstanders van Hoefnagel hebben verondersteld dat hij zich in Monnickendam onmogelijk had gemaakt en was verstoten. Waarschijnlijk lijkt dit niet (op zijn verhouding tot de Van Sanen-clan kom ik nog terug). Hoefnagel was pas 22 toen hij in 1757 naar Purmerend vertrok, en op 3 juni deed hij daar zonder bezwaren belijdenis in de gereformeerde kerk.

Purmerend
Ook in Purmerend had hij verwanten in het stadsbestuur. Zijn grootmoeder Annetje Tonning had een oom, Marten Tonning, die in 1704 was getrouwd met een dochter van de Purmerendse burgemeester IJsbrant Spoors. Marten Tonnigs zoon Sem Tonning was in 1757 juist burgemeester geworden toen Hoefnagel zich in Purmerend vestigde. Nieuwkomers zonder geld werden niet zonder meer toegelaten, dus een introductie was van groot belang. Hoefnagel ging aan de slag als knecht bij de schilder en glazenmaker Cornelis Schuurman. Als nieuwkomer zal hij ook zijn ingelijfd in de schutterij.

De reden voor Hoefnagels verhuizing laat zich raden. Purmerend telde evenveel inwoners als Monnickendam, maar het contrast was groot. Purmerend was een dynamisch marktstadje dat bruiste van het leven. Na de drooglegging van de drie meren rond de stad in de jaren 1607-1625 was het uitgegroeid van een zieltogend binnenlands haventje tot een bloeiend marktcentrum. In de tweede helft van de 18e eeuw ging het de agrarische economie voor de wind. Purmerend draaide op de handel in kaas en slachtvee, dat in grote aantallen werd afgevoerd naar Amsterdam. De weekmarkt, de twee jaarmarkten en de leermakt trokken publiek uit de wijde omtrek.

In tegenstelling tot het zieltogende Monnickendam was er in Purmerend een bierbrouwerij, een tegelbakkerij, een leerlooierij, een zeepziederij, een weverij, een loodwitmolen en twee houtzaagmolens, een lijnbaan, en op 800 meter buiten de stad een grote buskruitfabriek. Maar vooral onderscheidde het stadje zich door een grote, welvarende middenklasse van winkeliers en ambachtslieden. Er waren diverse grote herbergen en tientallen cafés, waar kranten en pamfletten ter inzage lagen en waar, als het zo te pas kwam, openlijk over politiek werd gepraat. In tegenstelling tot Edam en Monnickendam, waar in 1748 rustig was gebleven, was Purmerend het toneel geweest van hevig burgeractivisme.

Klaas Hoefnagel heeft 7 jaar in Purmerend gewoond, tot zijn 29e, maar veel sporen heeft hij niet nagelaten. Als knecht was het burgerrecht geen vereiste, dus hij bleef een bijwoner. Breed zal hij het niet gehad hebben. Na zijn huwelijk met Jacoba Vaal in 1761, kreeg hij in januari 1762 een vergunning als kleine kramer in levensmiddelen, het soort winkeltje dat veelal door de echtgenote werd gedreven om iets bij te verdienen.2

Jacoba overleed kort daarna. In september 1762 trouwde Hoefnagel opnieuw, met de uit Alkmaar afkomstige Jannetje Schuyt, die sinds 1759 in Purmerend woonde. Kort na de doop van het eerste kind in april 1764 verhuisde het gezin naar Alkmaar (wordt morgen vervolgd). —Sjon Besseling

C.A.E. Groot, ‘Nicolaas (Klaas) Hoefnagel. (1735-1784)’, in: Jaarboek vereniging Oud Monnickendam 2007, p. 62.
2 Waterlands Archief. OAP no. 101, notulen van de burgemeesters, 16-01-1762.

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.