dinsdag 3 april 2018 – Volgens Jan Blokker behoort het niet of gebrekkig opnemen van een (persoons)register bij ‘een uit veel literatuur samengesteld boek tot de hinderlijkste uitgeversmanco’s’. Terechte opmerking. Een fatsoenlijk uitgewerkt register kan een eerste aanzet zijn voor de oplossing van bijvoorbeeld … een pseudoniem.
Nemen we bijvoorbeeld Briev van een Heer uit Utrecht aan zyn Vriend in s’Hage met als datumregel: Utrecht den …. April 1782, ondertekend door C.P. Daarin schrijft de auteur dat de vroedschap Rijklof M. van Goens wegens verraad (in patriotse ogen) voor zijn leven moet vrezen omdat in de harten van de Utrechtenaren ‘wraakzugt is geprent’. Die had zijn slechte reputatie zoals bekend te danken aan twee woede opwekkende pamfletten, het Politiek vertoog en De zeven dorpen in brand en een mislukte poging om twee Utrechtse boekverkopers te betrappen op de verkoop van verboden publicaties.
Later in dat jaar verscheen het bekende pamflet Le voici, of Pourtrait en byzonderheeden aangaande Den politiek-vertoog-schrijver, Ryklof Michaël van Goens, zig voorgeevende, beschermde gunsteling van Zyn D.H. Willem den Vde cum suis, dat als datumregel en ondertekening: ‘Leyden 14 Juny 1782, Uw bekende C.P.’ heeft. Na de titel volgt het bekende, vaak gepubliceerde ovale portret van Van Goens met als randschrift: ‘Le traitre R.M. van Goens, je ne dois qu’a moi seul, ma triste ignominie’. Daaronder een versje:
De haat van ’t Y, de vloek van ’t Sticht,
Ontbloot van eer, vervreemd van pligt,
Der twist en tweedracht stokebrand,
In deez’ [in dit portret], van Goens, de pest van ’t Land.
MDCCLXXXII.
Nog geen maand later verscheen het niet minder bekende Supplement de le voici, of Vervolg der byzonderheeden […], en over eenige zaaken van aanbelang ’s Lands welzyn en herstel betreffende, met twee naast elkaar geplaatste logo’s, een sierrand en het jaar 1782 in Latijn. Op het eind de datumregel ‘Leyden den 9 July 1782, Uw bekende C.P.’
C.P. mag u dan wel bekend zijn, maar mij niet. De initialen zijn, meen ik, nooit definitief opgelost, toch? Hoe dan ook, C.P. vond dat Van Goens zijn onmiskenbare schrijftalent verspilde aan de verkeerde politieke beweging. Hij waardeerde Van Goens, maar ja, verkeerde politieke keuzes. Wie maakt ze niet? Hoewel we veel van Van Goens’ vijanden kennen, intrigeert mij deze C.P., die zich met een vilein portret van Van Goens vol politieke retoriek in het contemporaine debat mengde. Ten Brink, die gruwde van beide laatstgenoemde pamfletten (‘akelige schotschriften’), suggereerde Hespe als auteur, omdat de biograaf (ten onterechte) meende dat de voorletters van de kruijer C.P. luiden. In andere publicaties of bronnen rondom Van Goens vond ik vooralsnog geen aanknopingspunten. Wel dat de Voici-pamfletten regelmatig werden aangehaald. Wie zou C.P. kunnen zijn?
De plaatsaanduiding Leiden kan wijzen op een burger uit die stad. De nabijheid van enkele Leidenkenners is dan weldadig. Je hoeft immers alleen maar de personenindices van hun (recente) studies over het Leidse door te nemen om te zien of er een C.P. onder schuilgaat – ik ga er vooralsnog van uit dat de initialen van de werkelijke auteur zijn. Bij Honings (Het literaire leven) en De Jong (Weldenkende burgers) vang ik bot, maar bij Van Vliet (Luzac) duikt een kandidaat op: Cornelis Petersen. Zou het?
In een paragraaf over de tegenstanders van de Leidse uitgever schrijft Van Vliet dat Luzacs tegenstanders hem ook probeerden te treffen door zijn familie en vrienden op de korrel te nemen. Zo werd Luzac van nepotisme beschuldigd, hij had althans de schijn tegen: ‘In 1782 trok een onbekend gebleven Cornelis Petersen, in diens pamflet Vraag en antwoord by geleegenheid, dat de heer en mr Le Jeune schoonzoon van mr. Elie Lusac, den eerloozen befaamd advocaat en boekverkooper te Leyden, tot Raad in de Domeinen van Z.H., Prince van Orange &c.&c.&c. wierd verheven (Rotterdam) fel van leer tegen de ‘schelmsche Landverraader’ Elie Luzac, schrijft ze op pagina 421. Ook Ronnes noemt dat pamflet in haar editie van Kumpels Curriculum vitae (2015), waarin zij de auteur aanhaalt als ‘ene Cornelis Petersen’. Het pamflet Vraag en antwoord verscheen bij de Rotterdamse uitgever C. van Gragt, van wie alleen deze uitgave bekend is.
Petersen betoogt in zijn Vraag en antwoord, dat men vooral bij Luzac moest zijn, wilde je carrière maken. Dat deed Bilderdijk bijvoorbeeld. Jammer was, aldus Petersen, dat Bilderdijk en de jonge Kumpel, voor wie dank zij Luzacs connecties bij de stadhouder ook een mooie post in het verschiet lag, onder de kwalijke invloed van de Leidse uitgever stonden. Luzac trok veelbelovende jongeren het verkeerde kamp in: Oranje, wat wel weer innige steun van Philippus Verbrugge betekende.
Petersens Vraag en antwoord werd in het genootschap waar Kumpel lid van was (KWDAV), voorgelezen (leedvermakelijk?, honend?), maar vooralsnog weigerde Kumpel de tegenaanval te zoeken, omdat hij de wijze waarop men, Petersen dus bijvoorbeeld, de prins pootje probeerde te lichten, beneden peil vond. Die opvatting deelde hij met Verbrugge.
Wie de Briev en Le voici leest, valt meteen de stijl op, die we ook in Vraag en antwoord aantreffen. Dat is wel een mooi begin, maar natuurlijk niet voldoende om C.P. als Petersen op te lossen. Immers, bijna elke broodschrijver gebruikte in die tijd termen als aterling, ploert, verrader, booswigt, uitvaagsel en zo meer. Scheldnamen waren immers inherent aan de contemporaine politieke retoriek. Bovendien schreef C.P. de Briev van een Heer uit Utrecht, mogelijk was hij verhuisd of speelde hij verstoppertje. Maar we hebben nu wel een naam, richtingaanwijzer voor verder onderzoek? – Pieter van Wissing