1798: ‘oh waar gebleven’, de weekbladen en de sneeuw van vroeger
zaterdag 7 juli 2018 – In de loop van 1798 kantelde de publieke opinie in Nederland. De opwinding van 1794, die volgde op de jaren van onderdrukking en zelfcensuur, duurde enkele jaren, wat voor opwinding lang mag heten. In 1798, na twee staatsgrepen die een steeds kleinere groep revolutionairen nog boeien kon, was het wel klaar. Kon Nederland eindelijk weer eens gewoon worden?
In zijn weekblad De Revolutionaire Vraagal, of de zwaager van den Politiken Bliksem, dat in 1798 verscheen, zag Paape de teloorgang van de revolutie met lede ogen aan. Na 33 nummers was het met het weekblad afgelopen. In het gedicht ‘De dood der weekbladen’ maakte Paape de balans op.
Iets van zijn denkwereld komt tot uitdrukking in de overtuiging dat ‘onspoed’ leerzaam is. Zo zag Paape ook in ballingschap ‘leermomenten’. Interessanter nog is hier de trots waarmee hij de schuld van het wanfortuin van zijn weekblad bij de lezers legt: hé lezers, waar zijn jullie gebleven? Het gedicht luidt als volgt:
Daar alles om ons heenen sterft,
Wat den Bataaven wierd als Weekblad aangebooden;
Daar alles licht en leeven derft! –
Begeeft de Vraagäl ook zig in het Ryk der dooden.
Ontvang hier dan myn jongste snik,
o Leezer! o Bataaf! ‘k zogt my van pligt te kwyten;
Dwaalt ge in een duister oogenblik,
o! Ga in uw gemoed! Vraag wien gy ’t hebt te wyten?
Doch wanhoop niet! Ons Vaderland
Moet worstlen in den stryd, om eens te triumfeeren.
Geen Weekblad brengt uw heil tot stand.
Gy word door slagen groot, en de onspoed zal u leeren.
o Weekbladschryvers! die in ’t stof,
Der lieve rust, de vrugt herdenkt van al uw schryven,
Wat raakt ons laster, smaad of lof?
Wy vinden in ons zelf het loon voor ons bedryven.
Bataaven! die ons graf betreed;
Zegt niet: Waar zyn ze, en waar is ’t geen er wierd geschreeven?
Zo ge al ’t geschryf zo ligt vergeet:
Dan vraagt men haast van U; Waar zyn ze toch gebleeven?
EINDE VAN HET WEEKBLAD DE VRAAGAL
—Peter Altena