Bij een lustrum van de Engelse Reet
donderdag 30 augustus 2018 – Kom ik in Amsterdam, dan bezoek ik de staties van een gelukkig studentenleven: de Bijzondere Leeszaal Oude Drukken op de Oude Turfmarkt, Athenaeum op het Spui en altijd, vrijwel altijd De Engelse Reet. De Reet, a.k.a. de Pilsener Club, is de plaats waar rond 1980 op vrijdagmiddagen de hemel van de achttiende-eeuwkunde bestormd werd. Wie er niet bij was, dacht dat er ‘geroddeld’ werd, maar dat was onzin: reputaties waren er niet veilig, dat klopt, maar er werd vooral onbekommerd gefantaseerd over onderzoeksmogelijkheden, boeken en edities die noodzakelijk waren, de gesprekken hadden scherpte en plezier.
Jonge Teun was de kelner van dienst en alleen al de aanduiding jonge Teun maakte duidelijk dat er ook een ‘oude Teun’ (meneer Van Veen) was, die liet zich nu en dan zien. Teun was de eerste die adverteerde in de Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman, een duidelijke hommage aan het drankgebruik van de vrienden van de Stichting. Ik heb heel wat vergaderingen van redactie en bestuur meegemaakt in de Reet.
Kom ik in de Reet, weet jonge Teun hoe ik heet. In alle andere horecagelegenheden zou dat een teken zijn dat ik er te vaak kom en mijn vaste route moet verleggen, in de Reet is herkenning een adelsteken dat ik koester.
De Reet bestaat nu 125 jaar en dat kwam ik aan de weet in de Reet. Teun reikte me een blad aan: Argus. Hij zei dat ik dat maar eens moest lezen. Wat Teun niet wist, was dat hij daarmee het begin van Weyerman als tijdschriftauteur naspeelde.
Voor wie het niet weet of vergeten is: Weyerman vertelt bij herhaling dat hij, als betrekkelijk onbekende schrijver, in 1720 een Rotterdams koffiehuis bezocht en daarbij, door de jongen van de koffieschenker, een blaadje in de handen geduwd kreeg: de Amsterdamsche Argus. Weyerman las erin en wist onmiddellijk dat hij dat beter kon: met dat inzicht gewapend begon Weyerman met zijn Rotterdamsche Hermes. En dat was dan weer het begin van zijn loopbaan in de gevaarlijke letteren.
Deze nieuwe Argus, nummer 33 (16 juni) van jaargang 2, is een heel aangenaam, tweewekelijks blad, waarin wat oudere journalisten ongehinderd hun plezier en dat van de lezers najagen. Met groot genoegen las ik een bijtend stuk over Sander Dekker, ‘rondfladderend bewindspersoon’, geschreven door de door mij bewonderde Tom Pauka. Ik ben onmiddellijk twee van zijn romans gaan herlezen.
In het hart van de aflevering zijn er acht pagina’s over de Engelse Reet, onder het motto: ‘Nieuw is slechts dat alles bij het oude blijft’. In die acht bladzijden veel aandacht voor befaamde habitués, zoals Joseph Roth en ‘meneer Peters’ – beiden hebben een bordje aan de wand -, Simon Carmiggelt, Simon Vestdijk, Menno Wigman. In de bijlage ontbreekt de Stichting Weyerman, maar dat maken we op deze manier goed. —Peter Altena