Een nieuwe ontmoeting met de Juffrouwen als ‘wandelende Yskelders’
dinsdag 2 oktober 2018 – Bij gelegenheid van de expeditievergadering die de Stichting Jacob Campo Weyerman in 2017 in Monnickendam hield, besprak Peter Altena de ‘Brief van een Fransch Heer aan zyn Maitres te Parys, gedateert uit Monnik** in het Noorden’.
Weyerman had die brief opgenomen in nummer 2 van de tweede jaargang van Den Echo des Weerelds (28 oktober 1726). In de brief betreurt de ondertekenaar, Franc Osier, dat de dames in het verre noorden zich zo gereserveerd gedragen. Er resideert in die Natie
Nu [=Un] certain Usage de Pruderie, et une Vielle Tradition de Continence, qui passe de Mere en Fille comme une Espece de Religion.
Zijn maîtresse hoeft zich geen zorgen te maken:
[…] ik vind ’er geen Mannen om mee te spreeken, nog ik ontdek ’er geen Vrouwen om die een Dosis Doodzonde in te preeken. Al de Weerelt ziet me alhier aan voor een Hottentot, ik verstaa hun Spraak, en zy verstaan myn Taal niet; […]
Maar ik zou me maklyk troosten over de Ongezelligheyt der Heeren, kon ik me maar herhaalen op de Buygzaamheyt der Juffes; doch die zyn wandelende Yskelders, en zo koel van Constitutie, dat nog de Wyn nog de Liefde die kan ontdooyen.
Peter stelde dat de brief vermoedelijk in Monnickendam geschreven was. Hij gaf een mooie verklaring voor de naam Franc Osier en vond de Franse zin terug in een brief van Saint-Évremond aan de Marquis de Crequi uit 1664. De zin had school gemaakt en was ook in latere Franse publicaties opgenomen.
Weyerman citeert de oorspronkelijke zin niet letterlijk. Die Franse zin deed inderdaad de ronde in meerdere varianten, net als de brief zelf. Een van die versies lijkt Thomas Brown te hebben geïnspireerd tot zijn ‘A Letter from a Gentleman in Holland to his Friend in England’. Die brief lijkt verdacht veel op de brief van Weyerman. De klachten die de briefschrijver bij Weyerman uit, staan merendeels ook in de brief bij Thomas Brown:
I have no Men to converse, and no Women to intrigue with; […] I am a perfect Barbarian to them. [En, na nog veel meer klachten over de mannen en het leven daar:] However, I could make a Shift to bear the Brutality of Men, if the other Sex made me Amends; but i’faith they are cold to such a Degree, that neither Love nor Wine can unthaw them …
Thomas Brown schrijft nog even verder ná het Franse citaat, terwijl Weyerman de brief ermee besluit. Ook Franc Osier, als de schrijver van de brief, is een idee van Weyerman. Weyerman heeft het Franse citaat dus niet letterlijk van Thomas Brown overgenomen. Kende hij het ook uit een andere bron? De verschillen schrijf ik op rekening van de creativiteit van Weyerman. Niettemin zijn de overeenkomsten tussen beide brieven mijns inziens veel te groot om toeval te zijn. Mocht er nog iemand twijfel over hebben: ik zal in een volgende voetnoot nog meer argumenten aandragen.
Ten slotte: de briefschrijver bij Thomas Brown was gestrand in ‘a little pimping Village on the Frontier of Flanders’. Allesbehalve Monnickendam, dus. Maar is dat erg? Het lijkt mij niet. Direct op de brief volgt een verwijzing naar ‘het Eylant Marken’. Dat ondersteunt de gedachte dat Weyerman Monnickendam in gedachten had en dat hij die zedenschets uitstekend bij het stadje vond passen. —Jac Fuchs