Bij de uitgave van Beschryvinge der stadt Vlissinge (1754) van brouwer Jasper Brasser
donderdag 11 oktober 2018 – In Vlissingen lag op een onweerstaanbaar zonnige dag in de boekhandel een mooie stapel banden met het jaar 1754 op de buitenkant: Beschryvinge der stadt Vlissinge. Het handschrift van Jasper Jaspersen Brasser. Groot formaat en fors van gewicht voor slechts 25 euro. Vers van de pers.
Het handschrift, gesigneerd J.J.B., was in het archief van Vlissingen voor de geschiedschrijvers van de stad een vertrouwde bron. In heel wat artikelen en boeken over de stad is dankbaar gebruik gemaakt van deze bron, maar dankzij de luxe en prettig verzorgde uitgave kan die bron ook buiten het stadsarchief benut worden.
In zijn inleiding maakt Ad Tramper, die samen met Joep Bremmers deze editie verzorgde, duidelijk dat J.J.B. wel Jasper Jaspersen Brasser (1702-1764) moet zijn. En niet diens zoon Jacob Jaspersen Brasser, die langdurig voor de auteur gehouden is. De zoon vertrok in 1752 naar Leiden om er rechten te studeren, wat op zich geen reden is om hem te elimineren als gegadigde voor het auteurschap. Fijnzinnig en riskant is het argument vóór de vader: handschriftelijke vergelijking tussen de handschriften in het gildeboek van het brouwersgilde en de stadsgeschiedenis.
De titelpagina en de ‘Voorreeden aen den leeser’ verraden de bedoeling van de schrijver: hij wil niet alleen gelezen, maar vermoedelijk ook gedrukt worden. In zijn voorrede verontschuldigt hij zich zoals het hoort voor zijn gebrekkige en ongestudeerde schrijfstijl en ook in andere opzichten neemt hij aanstaande ‘bedillers’ de wind uit de zeilen.
Brasser leidt de lezer door zijn stad en beschrijft belangrijke openbare gebouwen, vertelt zakelijk honderduit over de gebruiken in kerk en gilde. Veel aandacht schenkt hij aan de inhuldiging van prins Willem IV, op 5 juni 1751, als heer van Vlissingen. In een bijlage staat hij uitvoerig stil bij het ‘Verval der stadt Vlissingen’. Heel ‘modern’ wijst Brasser op een complex van factoren: haat en nijd, jaloezie en wangunst, slordige handhaving van gilderegels en eigenbelang. Een door morele beginselen geleide analyse.
In veel opzichten is deze Beschryvinge voor de literatuur van betekenis: het hier geschetste Vlissingen is dat van Betje Wolff en Jacobus Bellamy. Elisabeth Bekker, zoals zij in Vlissingen heette, is er geboren in 1738, Bellamy in 1757. Minstens zo belangrijk is de Beschryvinge omdat daarin de mentaliteit en het zelfbeeld van de Vlissingers doorklinken. Als er een nieuwe biografie van Bellamy komt – een eeuw na Nijland zou dat wel eens mogen – of een van Betje Wolff, dan kan Brasser voor de eerste hoofdstukken geweldige diensten bewijzen. —Peter Altena