Voetnoot 78

Weyerman bewerkt Weyerman?

dinsdag 30 oktober 2018 – In Voetnoot 75 kwam ‘een Brief aan Mejuffrouw MASTELUYN, thans gemainteneert by een Portugeesche Jood’ aan de orde, uit  Den Echo des Weerelds van 28 oktober 1726. In die brief haalt een teruggekeerde Indiëganger uit naar zijn voormalige liefje, die bij zijn afwezigheid voor haar onderhoud is overgestapt naar een Portugese jood.

Aan die brief moest ik terugdenken toen ik afgelopen weekend nummer 6 van Den Vrolyke Tuchtheer (8 augustus 1729) las. De eerste nummers van Den Vrolyke Tuchtheer vind ik lastige lectuur, omdat Weyerman ze voornamelijk gebruikt om tekeer te gaan tegen twee van zijn bekenden, Johannes Gousset en Johannes de la Croix. De editie van André Hanou werpt gelukkig een licht op veel verwijzingen en steken onder water.1

Aflevering 6 is er een voorbeeld van. Op het sprookje ‘de Klavecimbel’ volgt de kern van de aflevering: een afgeluisterd gesprek tussen Gousset en De la Croix. Maar dan moeten er nog twee bladzijden gevuld worden. Weyerman doet dat door te vertellen hoe hij na een bezoek aan een koffiehuis een brief vond.

Natuurlijk maakt hij ons deelgenoot van de inhoud. Die is heel curieus. De anonieme afzender heeft twee nieuwtjes opgedaan: er nestelen geen uilen meer op de ruïnes van Persepolis en de mejuffrouw aan wie hij schrijft, heeft haar oude liefdes ingeruild tegen een jood. En dat is niet de enige overeenkomst met de brief uit de Echo … De bewoordingen van de brief zijn nieuw, maar de opbouw van de brief is helemaal hetzelfde. Beide brieven bevatten bovendien dezelfde beelden in dezelfde volgorde: de twee nieuwtjes, de eygenbaat, het Gulde Kalf, de Egyptenaren, een Lorrendraayer, en jodenhaat. De kers op de overeenkomsten-taart is de ondertekening ‘Adieu banille-pop, Zeg op myn voorslag, top!’, waar de brief in de Echo tegen het einde de jood uitmaakt voor een Dom Banille …

Wat is er gaande? Het commentaar in de editie van André Hanou maakt het heel aannemelijk dat Weyerman in de Tuchtheer personaliseerde: hij had een specifieke vrouw op het oog die hij te kijk wilde zetten. Ik vermoed dat hij zich de brief uit de Echo (of de brief van Thomas Brown die daar model voor stond) herinnerde, en dat hij die herschreef op dit specifieke geval. Als ik verder mag speculeren, dan opper ik ook dat hij deze brief plaatste nadat het slachtoffer niet op een poging tot afpersing was ingegaan.

Ten slotte: kunnen we deze brief aanmerken als een bewerking van een tekst van Thomas Brown, of moeten we zeggen dat Weyerman hier een tekst van zichzelf herzag? Mijn hoofd zegt het laatste, maar mijn hart gaat voor de ‘eygenbaat’. Er kan weer een turfje geplaatst worden bij het aantal pagina’s dat door Weyerman bewerkt Engels materiaal bevat. —Jac Fuchs

1. André Hanou (ed.), Jacob Campo Weyerman, Den Vrolyke Tuchtheer (1729) (Amsterdam 1978), twee delen (tekst en kommentaar).

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.