Over kabouters en een reus
dinsdag 20 november 2018 – In Voetnoot 82 besprak ik een gedeelte van nummer 20 van Den Echo des Weerelds II (3 maart 1727). Ik beloofde toen om ook de rest van de aflevering, ‘De Posttyding des Echos‘ te bespreken.
Dit nieuwsbericht bevat een reisverslag van de bemanning van een boot, die op 6 oktober (1726?) vertrokken is, en op ‘1 januari Oude stijl’ is teruggekeerd. Bestemming was het Gouden Eiland in Amerika, maar de boot kwam direct na vertrek in een geweldige storm terecht en eindigde na drie dagen bij de baai van Innishone.
Na twee weken hervatte het schip de tocht en kwam het in zware mist terecht. Een matroos in het kraaiennest hoort dan een koe loeien. De kapitein, die vermoedt dat het schip voor de kust van Schotland of Ierland ligt, laat een seinschot lossen, waarop de mist opklaart. Er is land, maar het blijkt een onbekend eiland te zijn waarop zij mannetjes van twee voet en drie duymen hoog tegen komen, die voor de duvel niet bang zijn, en ook een reus van twaalf of dertien voet hoog. De bemanning richt een slachting onder deze bevolking aan, en aanvaardt de terugtocht. Weyerman sluit af met de mededeling:
Een oud Yrsch Filosoof zal tegens die Tyd een uytlegging van dit Journaal in het licht geeven, tegens dat een Officier het Vloeken in het Wynhuys, en Broeder Felix de Sprookjes in zyn Coffyhuys Courant zal achterlaaten.
Op een Ier kun je geen staat maken, een officier zal altijd blijven vloeken, en Felix de Klopper van de Leydse Courant zal volgens Weyerman ook nooit een degelijke krant produceren. Die uitleg kunnen we dus wel op onze buik schrijven.
Natuurlijk geloven we het verhaal van de kabouters en de reus niet, en er zijn aanwijzingen genoeg dat Weyerman zijn lezers in het ootje neemt. De boot vertrok volgens hem uit de haven van Kilkenny en kwam uiteindelijk aan in de haven van Tipperary. Ik moest het opzoeken, maar beide Ierse steden liggen in de verste verte niet aan zee. Innishone is tegenwoordig bekend als Inishowen, dat midden in Donegal ligt, ook niet aan zee. Die Ierse accenten, de steden en de filosoof, wekken wantrouwen: Ieren zijn niet het meest betrouwbare volk dat er is.
Een vraag is hoe Weyerman op het idee van het eiland met de mini-mensen en de reus kwam. Gulliver’s Travels van Jonathan Swift was in 1726 verschenen. Was hij een vroege lezer?
Hij was er inderdaad vroeg bij: in Den Echo des Weerelds van 6 oktober 1727 prijst Weyerman de Nederlandse vertaling aan en zegt hij de vier deeltjes al gelezen te hebben. De eerste advertentie voor die uitgave lijkt die in de ’s Gravenhaegse Courant van 18 juli 1727 te zijn geweest. Maar dat gebeurde allemaal pas nadat Weyerman over zijn kabouters had geschreven. Weyerman zou misschien direct na verschijnen een Engelse editie van Gulliver’s Travels in handen gehad kunnen hebben, maar dat is niet uit dit verhaal af te leiden.
Het idee voor deze ontdekkingsreis komt dan ook niet van Swift: het is van Ned Ward. Deze publiceerde in 1699 een weekblad dat hij noemde The Weekly Comedy, As it is Dayly Acted at the most Coffee-Houses in London.1 Het bevatte geen opeenvolging van karakters of locatieschetsen, zoals veel van zijn andere werken, maar een aantal schetsen waarin dezelfde personages vaker verschenen en samen optraden. Ward noteerde hun gesprekken al in de vorm die voor een toneelstuk gebruikelijk was. Onder de titel The Humours of a Coffee-House, a Comedy. As it is daily Acted at most Coffee-Houses in London werden de aaneen gesmede en licht bewerkte afleveringen als toneelstuk in de werken van Ward opgenomen.2
In The Humours komt met regelmaat de persmuskiet Scribble aan het woord. Hij vertelt over de bewuste reis. Hij krijgt het nodige tegengas, maar weet het verhaal uiteindelijk helemaal te vertellen.3 Tipperary en Kilkenny noemt hij niet; zijn schip vertrekt van Leith in Schotland. Innishone noemt hij wél. Voor het eiland geeft hij een andere topografische locatie dan Weyerman. Maar de overeenkomsten zijn er ook. Ze zijn meer dan toevallig: ook bij hem komt het schip direct na vertrek in een geweldige storm terecht, en eindigt na vijf dagen voor de Noord-Ierse kust in de buurt van Innishone.
Na tien dagen van reparaties varen ze verder en komt het schip in zware mist terecht. De koe loeit, de mist klaart op na een schot en de bemanning ziet bij hun verkenningstocht de mannetjes van drie voet hoog en de reus van twaalf voet. De bekende vechtpartij resulteert weer in een slachting, waarna de bemanning de terugreis aanvaardt. Net als bij Weyerman nemen ze enkele gevangen mee en – voor de wetenschap – enkele lijken. Het eiland, zo is de verwachting, gaat meer winstkansen bieden dan het Gouden Eiland in Amerika.
Uiteraard zijn er verschillen tussen beide versies van het verhaal, maar de overeenkomsten zijn duidelijk en talrijk: het koffiehuisverhaal van Ned Ward moet het voorbeeld van Weyerman geweest zijn. – Jac Fuchs
1. H.W. Troyer, Ned Ward of Grub Street A Study of sub-literary London in the Eighteenth Century (Londen 1946, herdrukt 1968), p. 128-132 en p. 273-274. Volgens Troyer verschenen er tien afleveringen, van 10 mei tot 12 juli 1699.
2. Volgens Troyer werd The Humours of a Coffee-House al in 1703 in een deel van de werken van Ned Ward opgenomen, maar ik kon het alleen raadplegen in een uitgave van de werken uit 1717. Ook de originele nummers van de Weekly Comedy zijn moeilijk of niet te raadplegen. Zo heb ik de eerste aflevering, waarin het reisverslag was afgedrukt, niet kunnen bekijken, maar wel de tweede aflevering. De tekst daarvan is woordelijk in The Humours of a Coffee-House overgenomen.
De Weekly Comedy bestond uit één velletje papier. Gegeven dit kwetsbare voorkomen en gegeven de ruime greep die Weyerman uit de werken van Ned Ward deed, is het nagenoeg zeker dat hij een verzamel-editie van de werken gebruikte en dat hij alleen de latere toneelversie gezien heeft.
3. Omdat de tekst van The Humours of a Coffee-House niet online toegankelijk lijkt te zijn, geef ik hier het relaas van Scribble dat met de tekst van Weyerman vergeleken kan worden:
I’ll tell you, as the account tells me, without any Digression, Addition, Omission, or Alteration, as Nicely, Truely, and Concisely, as I can possibly relate it: The John of Leith in Scotland, Burthen 150 Tun, Sanders Mac Duel Master, Bound to Gold Island in America, Laden with Commodites befitting the Trade of that Country, upon the 11th of March last, set ail from the Port of Leith. The first day she had fine weather, but met with a storm the second, and was tumbled about the Ocean till the Sixth; Discovering themselves then near the Shore, on the North of Ireland, having receiv’d some Dammage, they stood in fort he Lough of Derry, but over shot it; but with great difficulty weather’d Innoshone, where they lay till the 15th; and having repair’d her Dammage, put again to Sea with a fresh Gale to South-East, standing fort he most part West and by North, and North West, till by Computation they had Run about 44 Leagues; and found themselves by thir Observation, in Lat. Of 57 deg. North; wher on a suddain, the were be-Calm’d, and Surrounded with so thick a Fog that they were almost Stifled: The Commander order’d one of his Crew to the Main Top, to see if the Mist was as much condens’d Aloft; the Sailor as he was crawling up the Bottock Shrouds, heard the Lowing of a Cowwhich he told to the Commander, who at first gave no Credit to so improbable a Story; but going up to the Shrouds to satisfie hmself, heard it very plain. Being thro’ly Convinc’d of what his Man inform’d him, to his great Terrour and Amazement, believing his Compass had fail’d him, and he had unhappily fallen upon some part of of Ireland of Scotland, he presently Commanded a Gun to be fir’d, hoping it might occasion some Boat to come off the Shore, that might Pilot them into a safe Harbour till the Fog was over: But upon firing the Gun, it immediately clear’d up; and the Master, to his great Surprize, found himself Close up with Land: Upon which he cast the Lead, and found himself in but 7 Fathom of Water: Whereupon he let go his best Bower, and sent his Boat, with his Mate and six Men on Shore, to inform themselves what Land it was. Where they no sooner Landed, but were attack’d with a great number of Little Men, about 3 Foot high, Arm’d with Bows and Arrows, which they first took to be Children, till they saluted them with a flight of their Steel Weapons, Kill’d one of the Boats Crew; wounded the Mate and 3 more. Upon which they immediately retir’d; and with much difficulty escap’d to their Boats. This News being brought to Board, the Master mann’d his Boat, with 25 of his ablest Hands, well fitted with Arms and Ammunition, resolving to be further satisfied in what his Mate reported: Accordingly Lands in another Part of the Island, where, at the Foot of a Hill, they discover’d a Stately Edifice, Beautified with Lovely Groves, delightful Meads, and pleasant Brooks; wanting no Improvements of either Art or Nature. They advancing forward, to take a compleat Survey of this inviting Structure, found it by its Strength and Fortification, to be a Stately Castle; From whence, on a suddain, Sally’d out upon the Captain and his Crew, a mighty Gyant, Twelve Foot high, King of the Country, attended with some Hundreds of his little Subjects, who (unacquainted with the use of Fire-Arms), run rashly on without Fear or Wit; and the Seamen firing upon them, Kill’d the Gyant the first Volley, with Abundance of his Pigmy Soldiers; which the Seamen pick’d up like Pidgeons, and put into their Snap-Sacks, taking some Prisoners, putting the rest to Flight; then entering the Castle, found it Richly furnish’d with all Necessaries, which they Plunder’d of its best Ornaments that were light of Carriage; and so return’d to their Boat, bringing along with them the Gyants Dead Body, and their Prisoners; and retracting their intended Voyage, return’d to Scotland, where they made manifest their Discovery, sending the Gyants Dead Body and the living Prisoners to Edenburgh Castle: The Scots believing this New Discovery will conduce far more to their Advantage, than either East-India Trade, or their Golden-Island in America.