Expeditie Robinson Crusoe (1719-2018) – 1
woensdag 14 november 2018 – Volgend jaar is het driehonderd jaar geleden dat Robinson Crusoe verscheen. De roman van Daniel Defoe was al snel groter dan het boek. In Engeland en de rest van de wereld.
De ‘tricentennial’ werpt in Engeland, de bakermat van Defoe, schaduwen vooruit. Dit jaar al verscheen bij de Cambridge University Press The Cambridge Companion tot ‘Robinson Crusoe’, onder redactie van John Richetti. De redactie van het Jaarboek De Achttiende Eeuw liet dit jaar weten dat de 2019-editie in het teken van de roman van Defoe zal staan. Tot 1 december kunnen ‘abstracts’ van voorgenomen artikelen over de roman, thema’s en navolgingen en reflecties worden ingediend.
Van dat Jaarboek zal ik als gastredacteur optreden, niet als auteur. In blogs over ‘Expeditie Robinson Crusoe’ wil ik de voorpret regisseren. Dat ga ik doen door te berichten van de eigen voorpret. Over Robinson Crusoe in Nederland en Vlaanderen is weliswaar veel geschreven, maar met een beetje moeite duiken er onbekende ‘mentions’ op.
Een paar maanden geleden las ik Varia Americana. In het spoor van Abraham Kuyper door de Verenigde Staten van George Harinck. Een aangenaam boekje, over een onderwerp waarvan ik vrijwel niets wist. De reis van Abraham Kuyper naar Amerika, in 1898. Vraag me niet waarom ik het las. Ik las het en ontmoette er tussen de bedrijven door Robinson Crusoe, op bladzijde 98.
Het ging op bladzijde 97 over de moeilijkheden waar Nederlandse landverhuizers in Amerika mee te maken kregen. In 1898, het jaar waarin Kuyper Amerika bezocht, was een groot deel van de aanvankelijke strijd al gestreden, maar de herinneringen aan de eerste jaren waren nog niet geweken. In die eerste jaren, vanaf 1847, had Albertus van Raalte leiding gegeven aan de landverhuizing. Harinck schrijft dan dat in die begintijd ‘een geestverwant in Nederland hun die overwogen Van Raalte achterna te reizen aanraadde eerst Robinson Crusoe te lezen en zich dan af te vragen: kan ik wat Robinson deed?’
Dat advies wilde ik graag uit de eerste hand ontvangen. Bij die verwijzing naar de ‘geestverwant’ bood een voetnoot geen uitkomst, de raadpleging van Americana van Van Raalte, Kuyper en Van ’t Lindenhout evenmin. Tegen het principe in – eerst zelf zoeken, tot je een ons weegt, en pas in dagen van wanhoop anderen vragen – mailde ik George Harinck met de vraag wie toch die geestverwant was. Hij wist het niet heel zeker meer, maar verwees wél naar de Vlissingsche Courant van 1 maart 1847. Kom daar nog eens om, verwijzingen naar de Vlissingsche Courant!
In de ‘Gemengde Berigten’ was sprake van ‘een blind paard’ van de koning Hannover en – iets geheel anders – van wetgeving inzake naaktloperij (‘een mode die men in ’t verschiet meent te zien’). Interessant is de mededeling dat ‘al ’t zedelooze’ – de naaktloperij nog steeds – ‘zich binnen de wanden der operagebouwen’ zal moeten bepalen, ‘waar niets meer te bederven schynt’. In de volgende zin gaat het over landverhuizers: ‘Do. Heldring wyst de landverhuizers op ’t voorbeeld van R. Crusoe’. Nadere toelichting ontbreekt ogenschijnlijk, of de volgende zin, waarin staat dat men in Amerika ‘wyn, brandewyn, vermaken en gezelschap’ niet moet zoeken, moet als toelichting bedoeld zijn.
De erg korte verwijzing naar de uitspraak van Heldring lijkt me gebaseerd op een uitvoeriger bericht in een andere krant. Mogelijk biedt dat uitvoeriger bericht scherper zicht op wat Heldring precies bedoelde.
Ottho Gerhard Heldring (1804-1876) was in de negentiende eeuw een bekende Nederlander. Man van het Réveil. Zijn roem wist zich tot in de twintigste eeuw te handhaven, onder meer in de naamgeving van de Heldringstichting te Zetten. Van zeker twee ‘achttiende-eeuwkundigen’ weet ik dat ze met die Heldringstichting te maken hadden.
In het levensbericht dat ‘good old Nicolaas Beets in 1877 aan Heldring wijdde, werd gememoreerd dat hij ‘in zijn vroege kinderjaren Robinson Crusoe’ las. Blijkbaar bleef de roman van Defoe voor hem een ijkpunt. Of Heldring vaker over Robinson sprak en schreef? Later meer.
Met dank aan George Harinck. —Peter Altena