Voetnoot 86

Een spotvers op de dominicanen

donderdag 13 december 2018 – Geestelijke orden worden door Weyerman regelmatig op de hak genomen. In aflevering 57 van De Rotterdamsche Hermes (21 augustus 1721, p. 399-400) richt de satiricus zich op de kapucijnen en de dominicanen. Elly Groenenboom-Draai heeft in haar proefschrift deze tekst uitvoerig besproken, maar het laatste gedeelte heeft ze voor mij bewaard.1

Weyerman sluit de tekst af met een Neolatijns gedicht, dat hijzelf vrij vertaalt. De volgende Leeutjesvaerzen2 geven een volmaakt denkbeelt van die stichtelyke vergadering. [= de dominicanen of Orde der Predikheren]

Sanctus Dominicus sit nobis semper amicus,
Cui canimus nostro jugiter praeconia rostro,
De cordis venis, siccatis ante lagenis.
Ergo tuas laudes, si tu non pangere gaudes
Tempore paschali, fac ne potu puteali
Conveniat uti: quod si fit, undique muti
Semper erunt fratres qui nil curant nisi ventres
.

Aldus vertaalt.

Dominikus, gy gy vette Vader,
Wees vrient toch van ons allegader,
Wy zingen immers vol en zat,
Uit ’s hartzen gront den bek in ’t nat.
Uw lof derhalven, Bakbeest Pater,
Schenk ons noit bier noch regenwater
Indien je wilt dat wy uw feest
Zoo stomlings vieren als dat Beest
Dat ongewoon is af te wyzen
Zyn bast verkropt met wyn en spyzen.

Natuurlijk vroeg ik me af waar Weyerman dit vers gevonden had. De eerste bron waarmee Google kwam, was Bagchus op zijn’ troon, of de nuttigheid des wijns in zijn’ aart en eygenschap (Leiden/’s-Gravenhage, 1715, p. 57). 3 Die titel was ik ook al tegengekomen bij mijn onderzoek naar ‘Den Lof der Dronkenschap’. 

Bagchus op zijn’ troon is een vertaling van een Frans werk, dat een jaar eerder was verschenen.4 Door een andere zoekopdracht vond ik het gedicht ook in een ouder werk: [H.M.D.T.], De Roomsche mey-tydt, ofte het bloeyen van de H. Moeder de Roomsch-Catholijcke Kercke (Utrecht, 1680, p. 362). De auteur schrijft bij het vers: ‘Maer om de moeyte te spaeren, van vremde getuygenissen tegens haer (= de orde der dominicanen) op te soecken, soo laet ons ons genoegen met hare eygene, zijnde begrepen in de volgende seer schoone Latijnsche veerssen, die niet in haere aerdigheydt, als bestaende in Latijnsche rijmen, konnen overgeset werden.’5 Heeft Weyerman deze tekst gelezen en is hij de uitdaging aangegaan?

In het ‘Tot den Leser’ bekent de auteur dat driekwart van zijn werk ontleend is aan de veel oudere Apologie pour Hérodote van Henri Estienne (1566).6 Van dit Franse werk bestaat ook een Engelse vertaling uit 1607.7

Mijn verdere speurtocht leverde ook vertalingen van het Neolatijnse vers op in het Engels (1723) en het Frans (1799), maar die zijn van een latere datum dan Weyermans vertaling.8

Is Weyerman de eerste die dit vers heeft vertaald? Ja en nee. Weyerman is de eerste die het vers in zijn geheel in het Nederlands heeft vertaald, want ik vond in een editie van de Europische Mercurius (1695) een vertaling van de laatste drie Latijnse versregels.

Maakt, dat gy op de Paasch geen water hoeft te drinken:
Want zo dit moet geschien, zo zal ’t ’er byster stinken.
De Broederschap zorgt niet als voor den hollen buik,
En ziet geen liever ding, dan ’t leegen van de kruik.

In Satyres chrestiennes de la cuisine papale (1560) staan in de kantlijn drie versregels uit het gedicht, een bewijs dat het gedicht nog ouder moet zijn dan 1566. De editeur van de moderne uitgave uit 2005 kende de bron van het Neolatijnse gedicht niet, maar vond het gelukkig integraal terug in De Rotterdamsche Hermes!9

Op dit moment is het niet mogelijk te zeggen welke bron Weyerman heeft gebruikt. Misschien vinden we in de toekomst nog andere tekstfragmenten die leiden naar een van bovengenoemde werken. —Jan Bruggeman

Noten
1. Elly Groenboom-Draai, De Rotterdamse woelreus. De Rotterdamsche Hermes (1720-’21) van Jacob Campo Weyerman. Cultuurhistorische verkenningen in een achttiende-eeuwse periodiek (Amsterdam/Atlanta, GA 1994), p. 273-276.
2. Leeutjesvaerzen: versregels met op elkaar rijmende helften, versus leoninus, een naar vorm en inhoud kunsteloos gedicht.
3. De laatste versregel heeft een kleine afwijking: ‘Semper erunt fratres, qui non curant nisi ventres’.
4. [Albert-Henri de Sallengre jr.], L’éloge de l’yvresse (La Haye, Pierre Gosse, 1714), p. 67.
5. Ook nu wijkt de laatste versregel enigszins af: ‘Semper erunt Fratres qui curant non nisi ventres’.
6. [Henri Estienne], L’introduction au traité de la conformité des merveilles anciennes avec les modernes. Ou, traité preparatif à l’Apologie pour Hérodote (1566, p. 304).
7. [Henri Estienne], A world of wonders: or an introduction to a treatise touching the conformitie of ancient and moderne wonders: or a preparative treatise to the Apologie for Herodotus (London, 1607) p. 188.
8. [Albert-Henri de Sallengre jr.], Ebrietatis Encomium: or, the Praise of Drunkenness. (London, 17432), p. 62-63. De eerste druk is uit 1723, maar die heb ik niet gezien. 
[Albert-Henri de Sallengre jr.], Eloge du vin et de l’ivresse (Paris, 1799), p. 87-88.
9. [Théodore de Bèze], Satyres chrestiennes de la cuisine papale. Edition critique par Charles-Antoine Chamay (Genève, 2005), p. 53-54.


Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.