Voetnoot 95

Het kluchtspel Het eedgespan der apotheekers

donderdag 14 februari 2019 – Weyerman schreef diverse toneelstukken, die als afzonderlijke publicaties zijn verschenen, maar in zijn tijdschriften vinden we ook enkele toneelteksten, waarover nog nauwelijks iets geschreven is.

In Den Echo des Weerelds (dl 2, [afl. 11], 30 december 1726, p. 81-88) staat de eenakter Het eedgespan der apotheekers. De rolverdeling bestaat uit een Italiaanse, Ierse en Duitse apotheker, de wondarts Lancet en Den Echo des Weerelds. Zij praten met elkaar over patiënten, ziektes en medicijnen.

Het kluchtspel is gericht tegen de apothekers in het algemeen en hun wijze van werken. De apotheker Cantharides bijvoorbeeld vertelt hoe hij een ziekte heeft verergerd door slechte medicijnen te verstrekken om daarna ook nog eens een torenhoge rekening in te dienen.

CANTHARIDES.
[…]
Onlangs wiert den Domdeken
van Sint Baafs Kapittel op den grooten Teen van zyn linker poot getrapt door een zwaarmoedige Sleeper, en daar op verbeelde hy zig eenige Pyn te gevoelen. Ik wiert op ontbooden, ik dee hem gelooven dat hy een weynig koortsig was, en ik liet hem een Dozyn Oncen Bloed aftappen by den Medevriend Lancet, waarop ik hem een Corrosief appliceerde op den gedisobligeerden Teen, welk Corrosief de Exteroog zou doen verdwynen, volgens myn belofte, doch welk Corrosief een dubbelde Werking dee, en ’er gelukkiglyk een Gat in beet tot op het Been toe. Daarop trok ik hem blaaren, ik distilleerde eenige koortsbreekende Vochten, ook kookten ik Decoctums, en ik maakte Kataplasmas, en binnen de dertien Weeken, en drie dagen was den Domdêken weer zo rad ter been als een Achilles der Aanspreekers. Wat denk je dat ik eyschte voor die Geneezing? 

WELGEEST.
Twintig Dukatons met twee koppen. 

CANTHARIDES. 
Dan was ik een Dief van myn Familie geweest. Ik stelde een Rekening op van Vier hondert twee en dertig Gulden, sestien Stuyvers, en zeven Penningen, en ik liet my te vree stellen met vier hondert Flooren, benevens een Palatyn voor myn Beminde, en daar mee waaren alle de Wonden gezalft, en ik was en bleef den Lyfarts des Domdekenschaps. Lang leeve de Artsenykunde!

Ik vroeg me af of dit toneelstukje oorspronkelijk was of dat Weyerman het had vertaald. Mogelijk was dit ene bedrijf afkomstig uit een groter toneelstuk. Die gedachte is ten dele juist. Bovenstaand fragment vond ik na veel zoeken in The Dispensary, a Farce van Thomas Brown.1 Het toneelstuk van Brown is veel uitgebreider; het telt twee bedrijven. 

Weyermans toneelstuk begint met de opkomst van de Ierse apotheker Usquebaug. Hij moet vreselijk lachen om zijn collega Welgeest, die het menselijk lichaam vergelijkt met een huis.

De Duitse apotheker Welgeest reageert met een paginalange claus, waarin hij inderdaad een vergelijking maakt tussen het menselijk lichaam en een woning. De beenderen zijn de balken van een huis, de mond is de deur, het hart is de studeerkamer, de maag is de keuken enz.

Deze tekst vond ik terug in het drempeldicht van Francis Quarles (1592-1644) bij het lange allegorische gedicht The Purple Island, or the Isle of Man (1633) van Phineas Fletcher (1582-1650).2

Iets verderop in het toneelstuk (p. 87) zegt Cantharides het volgende:

Op een tyd dat ik een vrolyke [bui] had, zey ik eens in zyn tegenwoordigheyt, dat iets heerlyks stak in het zien van Vier Zaaken, Een Krygsman in het Harnas, een Abt in zyn Feestgewaad, een Dief aan het Dwarshout, en een schoone Dame op haar Rustbed.

Deze getalsspreuk is ook te lezen in De Doorzigtige Heremyt.3 Hier schrijft Weyerman dat  de tekst een uitspraak is van de koningin van Castilië. Met dit gegeven kon ik de bron van deze tekst terugvinden in Memoires de messire Pierre de Bourdeille, seigneur de Brantome, contenans les vies des dames galantes de son temps (1666, p. 386) en in de Menagiana (1695, 1713, 1715).4

Weyerman veranderde wel de volgorde van de vier onderdelen. De koningin van Castilië noemde als laatste de dief aan de galg (y ladron en la horca). Bij Weyerman is het laatste onderdeel de dame op een rustbed. Hierdoor krijgt de tekst een erotische climax.5

Den Echo des Weerelds vraagt aan Cantharides welk recept hijzelf gebruikt voor een gezond leven (p. 87). Cantharides komt met een nonsensvoorschrift. Hij gebruikt om de andere dag een brandnetelsoepje en een gerstepapje. Hij vermijdt onder andere zoute vis, peper en specerijen, maar bovenal het lezen van Latijnse auteurs. Deze tekst vond ik terug in Letters from the Dead to the Living van Thomas Brown.6

Het toneelstuk eindigt met een schertsrecept, uitgesproken door Welgeest. Hij geeft het Opschrift, het Gebruyk en het Uytwerksel van het Diascordium der Geestdryvers. Ditzelfde recept vinden we ook terug in Den Kluyzenaar in een Vrolyk Humeur.7 Hier geeft Weyerman het recept aan iemand die een schijnheilige wil worden. Ook het diascordium ontleende Weyerman aan Thomas Brown. De Directions to make the Fanaticks Diascordium vond ik in het derde deel van The Works of Mr. Thomas Brown.8

Wie Weyermans toneelstukje vergelijkt met The Dispensary, kan maar tot één conclusie komen: Weyermans kluchtspel is gebaseerd op Browns toneelstuk. Het is beslist geen een-op-een vertaling. Sterker nog, Weyerman laat heel veel weg, maar creëert met behulp van andere tekstfragmenten een geheel eigen toneelstuk.

Het zou geweldig zijn als deze eenakter na driehonderd jaar zou worden opgevoerd. Mochten er lezers zijn die dit kluchtspel op de planken willen brengen, dan ben ik bereid een rol voor mijn rekening te nemen. –Jan Bruggeman

Noten
1. The Dispensary, a Farce. In The Third Volume of the Works of Mr. Thomas Brown (London 1708), p. 81-82.
2. Het gedicht is ook opgenomen in: Fra. Quarles, Divine Fancies: Digested into Epigrams, Meditations and Observations (London 1633), p. 22-23.
3. De Doorzigtige Heremyt, afl. 11, 6 december 1728, p. 87.
4. In de edities van 1693 en 1694 van de Menagiana staat deze anekdote niet. In de edities van 1695 en 1713 staat alleen de Spaanse tekst. In de editie van 1715, p. 411-412 wordt verwezen naar Memoires de messire Pierre de Bourdeille, seigneur de Brantome, Contenans les vies des dames galantes de son temps (Leiden 1666).
5. In de bespreking van Suite du Menagiana in De Boekzaal van Europe (mei en juni 1697, p. 506-517) wordt onder andere deze anekdote aangehaald en in het Nederlands vertaald.
6. Answer III. To the same. In: A Continuation or second part of the Letters from the Dead tot the Living, p. 236-237. Dit tweede gedeelte van de brieven maakt deel uit van The second Volume of the Works of Mr. Tho. Brown (London 1707).
7. Den Kluyzenaar in een Vrolyk Humeur, afl. 3, [1733] p. 23-24.
8. The Third Volume of the Works of Mr. Thomas Brown (London 1709), p. 90.

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.