Jacob Campo Weyerman en Sir John Rake (2)
vrijdag 8 maart 2019 – In de vorige Voetnoot vertelde ik over de avonturen van Sir John Rake, waarmee Weyerman in mei 1723 maar liefst drie afleveringen van de Amsterdamsche Hermes vulde.
In die avonturen herkende ik heel weinig ‘geleende’ tekst, maar de avonturen zijn zeker een nadere beschouwing waard. In dit vervolg bespreek ik de locaties. Tussen haakjes geplaatste getallen verwijzen naar de cijfers die zijn ingetekend in de bijgevoegde kaart van een deel van Londen.
Sir John Rake reisde met een Engelsche Passagie-sloep van Rotterdam naar Londen. Op de Theems stapt hij over in een bootje dat hem in Londen aan wal zet. De reguliere verbinding tussen Rotterdam en Londen was er sinds 1712.1
Sir John spoedt zich naar Covent Garden (1). Dat was een plek met bruisend uitgaansleven, waar ook de nodige hoeren te vinden waren. Hij gaat naar de Dog Tavern in Drury Lane (2), inderdaad niet ver van Covent Garden.2 Daarna gaat hij naar Pall Mall (de maliebaan) en St James’s Park (3). Daar lieten de welgestelden zich zien, maar je kon er, zoals Weyerman schrijft, ook allerlei armere vrouwen vinden die een bijverdienste zochten.3De dames van Covent Garden en Drury Lane zaten relatief dichtbij (1 à 1,5 km. oostelijker), maar viswijven van Billingsgate zou ik er niet verwachten, dat lag 10 km. oostelijker.
Over de Gulden Draak heb ik niets kunnen vinden.4
Met Great Queen Street (4) komt Sir John weer in de buurt van Drury Lane en Covent Garden. Ik kan niet zeggen of er in die straat veel speelholen waren, ik associeer de straat eerder met kunstschilders: Godfrey Kneller had er zijn woning en overleed er in de herfst van 1723.5
The Mitre Tavern die Sir John bezoekt, is mogelijk die in Fleet Street, bij St. Dunstan’s Church (5) geweest, maar er waren meer drankgelegenheden met die naam.6 En daar heb ik mijn twijfels bij de beschrijvingen van Weyerman. Immers, als Sir John in die Mitre Tavern was blijven hangen, zou hij eerder de klokken van St. Dunstan’s Church of van St. Paul’s Cathedral gehoord hebben dan die van Al[d]gate (6), dat een paar kilometer oostelijker lag.
Ook Temple Bar (7), waarvan Sir John een uur later de klokken hoort slaan, lag vlakbij St. Dunstan’s Church. Van daar is het inderdaad niet ver lopen naar de Strand en Somerset House (8). Maar dan zou Sir John naar het westen lopen, terwijl hij om wat later in de avond een constable in de Fleet ditch (9) te gooien juist weer wat oostelijker moest zijn.7
Lincoln Inn’s Fields (10), ten slotte, is inderdaad niet zo ver van Great Queen Street (en St. Dunstan’s Church) af. Je moest er ’s avonds bijzonder op je hoede zijn: het is de plek waar Oliver Cromwell, de kleinzoon van, in oktober 1723 beroofd werd. Weyerman refereert daaraan in Den Ontleeder der Gebreeken van 1 november 1723.8
De locaties die Weyerman noemt, vormen samen een aardige route door het Londen van die tijd. Of beter gezegd: door het gebied tussen de oude City en Westminster in. Maar op sommige punten wringt die route in mijn ogen. Ik denk dat dat ermee te maken heeft dat de avonturen van Rake in de tijd gecomprimeerd zijn. Was Londen echt zó swingend dat je er binnen 48 uur aankwam, op en neer liep tussen de hoeren van Covent Garden en St. James’s, je geld met gokken verloor, maar daar werd bijgesprongen door een kennis, een andere kennis uit een overval ontzette, een uurtje bij een maîtresse doorbracht, een nachtwacht in een open riool gooide, een onbekende dame in je slaapkamer op bezoek kreeg, een duel uitvocht, en de bekentenis van een Franse ex-musketier te horen kreeg? Ik kan het me moeilijk voorstellen en vermoed een literaire kunstgreep.
Literaire vormen zijn niet mijn sterkste punt, maar in de avonturen van Sir John Rake zie ik nog meer literaire trekjes. Bravoure en overdrijving zijn een handelsmerk van Weyerman. En er lijken allerlei literaire verbanden te zijn die ik niet goed kan aanwijzen: zo doet de ontmoeting met de apothekersvrouw me denken aan The kind keeper: or Mr Limberham van Dryden, waaruit Weyerman putte voor Het Oog in ‘t Zeil. De overeenkomsten zijn echter onvoldoende.9
De drie zaken waarin de vrederechter uitspraak doet, staan bol van de dubbelzinnigheden, en doen aan kluchtboeken en populaire liederen denken.10 Ook de schetsen van de bezoekers van de diverse drankhuizen zouden naar papieren voorbeelden kunnen zijn gemaakt. Het verhaal van de dame die een kamer van een onbekende herbergbezoeker binnenvlucht en de Franse Chevalier vertelt Weyerman jaren later nog een keer: in De zeldzaame leevens-byzonderheden van Laurens Arminius laat hij de heer Klatergoud vertellen dat het Weyerman zelf in 1706 in Harwich overkomen is. Ook daar volgde er een duel en een verzoening op.11
In de volgende Voetnoot zal ik iets meer zeggen over de personages in de avonturen van Sir John Rake. – Jac Fuchs
¶ Bij de bovenste illustratie in deze Voetnoot meldt het British Museum: ‘The East Prospect of St Paul Church Covent Garden to the Great Square / The West prospect of Covent Garden Invented by Inigo Jones 1640 / Vitruvius Britannicus’. De kaart van Londen is in 1720 vervaardigd.
Om de illustraties goed te kunnen bekijken, svp erop klikken met je rechter muis en kiezen voor de optie ‘openen in een nieuw scherm’.
Noten
1. Jac Fuchs, ‘Drie maritieme voetnoten bij het werk van Weyerman’, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 35 (2012), p. 51-56, aldaar p. 51-52.
2. Volgens Bryant Lillywhite, London Signs (Londen 1972), p. 154 (nummer 5837), was er in ieder geval van 1635 tot na 1690 een Dog Tavern in Drury Lane.
3. Lucy Inglis, Georgian London into the streets (Londen 2014), p. 111-112.
4. Volgens Lillywhite, London Signs, waren Golden Dragons zeldzaam. Er was in 1718 wel een Green Dragon in Swallows Street, St. James’s, volgens een advertentie in de Post Master and Historical Account van 15 maart 1718. Diezelfde krant noemde op 29 februari 1704 wel een Golden Dragon in Long Lane, maar die straat ligt kilometers oostelijk van St. James’s. Datums van Engelse kranten geef ik in deze voetnoot met hun oorspronkelijke Juliaanse datum, die 11 dagen achter lag op de Gregoriaanse kalender.
5. Weyerman laat in Den Ontleeder der Gebreeken deel 1 op 15 november 1723 (p. 47) weten dat Kneller op sterven lag. Dat kan hij uit de Daily Journal van dinsdag 22 oktober gehaald hebben, of uit de Weekly Journal van zaterdag 26 oktober. Kneller overleed op de ochtend van zondag 27 oktober, zoals in de Daily Journal van 28 oktober en de Weekly Journal van 2 november te lezen viel. Maar die kranten had Weyerman kennelijk nog niet in handen gehad toen hij zijn kopij voor 15 november 1723 schreef.
6. Lillywhite, London Signs, noemt er tientallen, Die bij St. Dunstan’s in the West is bij hem nummer 10518 (p. 364). Vermeldingen van deze tavern onder andere in de Daily Courant van 9 december 1706, de Post Boy van 27 november 1711, en de Daily Post van 29 september 1720.
7.De Fleet ditch was een riviertje dat van noord-Londen langs Holborn viaduct stroomde en bij Blackfriars in de Theems uitkwam. In Londen was het weinig meer dan een open riool. Zie Inglis, Georgian London, p. 29-30.
8. De London Journal van zaterdag 5 oktober 1723 rept van meerdere berovingen in Lincoln’s Inn Fields, waarbij een kleinzoon van Cromwell een van de slachtoffers was. Het bericht in de British Journal van diezelfde dag is beknopter en noemt alleen de overval op een kleinzoon van Cromwell, maar vermeldt daarbij wél de voornaam, Oliver, van die kleinzoon.
9. Jan Bruggeman en Jac Fuchs, “‘Altoos bestulpt met oude boeken, en gedompelt in vermufte papieren’ Onder zoek naar de bronnen en het auteurschap van Het Oog in ’t Zeil”, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 33 (2010), p. 89-99, aldaar p. 92.
10. De koetsier die niet voor het gebruik van een hengselmandje van een straatjuffer wil betalen, doet mij direct denken aan de wijnkoopman die niet voor de huur van de kelder van een vrouw uit Islington wilde betalen omdat hij er maar heel kort één wijnfles in opgeslagen had.
11. Jacob Campo Weyerman, De zeldzaame leevens-byzonderheden van Laurens Arminius (Amsterdam 1738), p. 121-135.