Voetnoot 112

Het Jezuïetencollege te Saint-Omer

dinsdag 21 mei 2019 – In Voetnoot 111 besprak Jan Bruggeman de rariteitenverzameling die zich volgens Weyerman bevond in het Jezuïetencollege te Saint-Omer.

Weyerman maakt de Jezuïeten belachelijk door ze het aanleggen van een verzameling toe te dichten die niet eens uit relikwieën van heiligen bestond, maar uit uiterst dubieuze curiosa uit de Oudheid. Daar blijft het niet bij: hij wijdt twee afleveringen van Den Ontleeder der Gebreeken aan het college.

Op de rondleiding langs de rariteiten volgt een bezoek aan de keuken, waar zich burleske taferelen afspelen. Of Weyerman zich ook bij dat deel van de beschrijving van het college door een andere tekst heeft laten inspireren, is nog niet duidelijk. Daarna wordt Weyerman een blik gegund op de opleiding zelf: hij is getuige van de overhoring van een student door een docent-Jezuïet.1 In dialoogvorm komen vragen aan de orde als:

  • Is een Bakker bevoegt van ’t Gewigt van zyn Gebak te abbrevieeren
  • Zal een Kassier of ’s Vorsten Thesorier, het Geld zyns Meesters moogen om en uytzetten, tot zyn eygen Profyt?
  • Is het gepermeteert, een Vorst die onze Societeyt mishaagt te onderscheppen in de Wedloop zyns Leevens? 

De antwoorden van de student maken duidelijk dat het woord ‘Jezuïetenleer’ ook in Weyermans tijd al een bijzonder negatieve bijklank had. Een rechtgeaarde protestant moeten bij het lezen van de antwoorden van de student de rillingen over de rug gelopen hebben. Zo wordt met een halfslachtige verwijzing naar de bijbel gerechtvaardigd dat een bakker brood van een ondermaatse kwaliteit mag bakken: 

Ja (repliceerde den Student) en zonder dat ’er tot nog toe een weergaa van de Drooms Vervulling der Kraaien kan worden geallegeert; want dewyl zyn Winst Ebt en Vloeyt, vermag hy met een Pharonisch Gewisse de Schaarsheyt van ’t Graan te hulp koomen, door den Overvloet van ’t Water.

Het Jezuïetencollege in Saint-Omer (zie illustratie hierboven) was een product van de contrareformatie. Het was gesticht in 1592 of 1593, toen Saint-Omer nog Spaans was en nog Sint-Omaars genoemd werd. Weyerman mag het als bedreiging afgeschilderd hebben, maar het college was niet bedoeld om de missie in de Republiek, maar die in Engeland te ondersteunen. Het was opgezet door een Engelse Jezuïet en richtte zich, net als het Engelse College in Douai, dat al rond 1561 was gesticht, op het opleiden van katholieke Engelse jongeren: na de religieuze omwenteling in Engeland waren daar onder koningin Elisabeth I katholieke opleidingen verboden. 

Henry Care haalt in zijn Weekly Pacquet of Advice from Rome, rond 1680, enkele malen snoeihard uit naar de colleges in Douai en Saint-Omer. Het ligt dan ook voor de hand om in dat tijdschrift naar een vergelijkbare tekst te zoeken. Maar daar kwam de inspiratie voor de vragen en de antwoorden niet vandaan.2 Weyerman geeft bij elk van de morele vragen zelf een voetnoot met een verwijzing naar literatuur waar een verdediging van de verwerpelijke stellingname van de Jezuïeten te vinden is.

De overtuiging van Jan Bruggeman en mij is dat Weyerman vaak de bronnen uit zijn voetnoten zelf helemaal niet geraadpleegd heeft, maar de verwijzingen uit een ander werk gekopieerd heeft. Deze vier verwijzingen van Weyerman passen prachtig bij onze stelling: ze komen alle voor in een Frans anti-Jezuïets geschrift. Daar staan ze uiteraard bij de stof die Weyerman voor zijn vragen en antwoorden gebruikt heeft. Het werk waarin ik de stof en de verwijzingen aantrof, is La Morale des Jesuites, extraite fidelement de leurs livres imprimez avec la permission et l’approbation des superieurs de leur compagnie (Mons 1667).3

De auteur van La Morale des Jesuites wordt in het werk zelf niet bij naam genoemd, maar het zou Nicolas Perrault (1624-1662) zijn geweest. Perrault was theoloog en docent aan de Sorbonne, tot hij daar in 1656 om zijn Jansenistische denkbeelden weggestuurd werd.

Weyermans voorbeeld van de bakker en de twee voetnoten van p. 283 zijn terug te vinden in La Morale des Jesuites op p. 686. De stof van de Ontleeder op p. 284 en de twee voetnoten onderaan die pagina heeft Weyerman ontleend aan La Morale des Jesuites p. 688 resp. p. 660. Weyerman heeft dus ook hier weer allesbehalve slaafs een tekst overgenomen: hij heeft juist verschillende passages uit La Morale des Jesuites bij elkaar gezocht en tot één geheel gesmeed, en bovendien van een belerende prozatekst een goed lopende tweespraak gemaakt.

Weyerman ageerde vaker tegen Jezuïeten. Ik ben benieuwd of we bij hem nog andere passages zullen kunnen vinden die gebruik maken van stof uit La Morale des Jesuites. – Jac Fuchs

Noten
1. Den Ontleeder der Gebreeken, jaargang 2, aflevering 36 (18 juni 1725), p. 282.
2. Zie voor ontleningen aan de Weekly Pacquet en de daarin opgenomen Popish Courant onder meer Voetnoot 67 en Voetnoot 69 op deze site.
3. Emil Weller stelt in zijn Die falschen und fingierten Druckorte (Leipzig 1858) dat impressa uit Mons vaak een dekmantel zijn voor Hollandse publicaties, en dat ook La Morale des Jesuites in Holland gedrukt is. 

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.