Parels en zwijnen

De Persiaansche zydewever, een hekelend toneelspel

woensdag 31 juli 2019 – Scherp en provocerend. Goed geschoold, welbespraakt, andersdenkend en eigenwijs. Het is allemaal van toepassing op Jacob Campo Weyerman.[1]

Een vrijbuiter die zich vanaf zijn jeugd op tekenen en schilderen had toegelegd. Hij verdiende er ook zijn brood mee en vlinderde van de ene stad naar de andere. Met overal een ander lief. Want behalve schilder was hij zoals men dat zegt een levenskunstenaar.[2]

Later ontdekte hij dat hij ook met schrijven wel iets kon verdienen. Het werd zelfs zijn belangrijkste inkomstenbron. Vanaf 1720 gaf hij een weekblad uit vol met ‘geestige aanmerkingen over het gedrag van de hedendaagse wereld’. En dat ging niet alleen over het grote nieuws van de dag. Hij richtte zich ook op het gedrag van individuele personen. En als iets hem niet beviel, trok hij aan de bel.[3]

Daarbij ging hij best vaak tot op het randje. Meestal kon dat wel, omdat hij zijn kritiek op een speelse manier verpakte. Met andere namen voor de personen in kwestie. Dat was niet alleen handig om een aanklacht voor smaad te vermijden. Maar voor hemzelf vooral leuk om te beschrijven. Want zo kon hij het verhaal nog meer naar zijn hand zetten.

Dat vonden zijn lezers vast ook leuk. Maar wie waren dat eigenlijk? In ieder geval werd zijn weekblad in verschillende steden verkocht. Maar zijn verhalen waren best lastig. En dat zal zijn publiek tot de wat beter geletterdelezers hebben verdund.

Puntje van aandacht, het was niet altijd waar wat hij schreef. Hoe mooi hij zijn kritiek op individuen ook verpakte, er kwamen wel eens ongefundeerde aantijgingen aan te pas. Hij zou er later in zijn leven mee in de problemen komen. Maar voorlopig konden de lezers zijn stukjes wel waarderen. Want anders zouden ze deze niet kopen. Toch?

Love is in the air
In 1722 had Weyerman een relatie met Adriana de Visscher. Weyerman was gek op haar, en de liefde was wederzijds. Adriana was een gescheiden, economisch onafhankelijke vrouw. En zo’n tien jaar ouder dan haar toy boy (van ook al 45). In 1715 was ze gescheiden van Isaac Simons, een Amsterdamse zijdekoopman. En zelf kwam ze uit een familie die in Rotterdam tot de high society behoorde.[4]

In datzelfde jaar (1722) had Jacob het huis Rotsenburg langs de Vaartsche Rijn bij Utrecht gehuurd. Dat klinkt mooi, maar het was een gammel en vochtig huis. Toch zou het een poos hun liefdesnestje zijn.[5] Intussen bleef hij trouw zijn weekblad vullen. Met losse bijdragen. En met ruimte voor een vervolgverhaal. In februari 1723 liet hij weten met een nieuw vervolg te beginnen: ‘de vermakelyke levensloop van een Perzische zydewever’.[6]

Op het eerste gezicht een volledig fictief verhaal. Maar bij Weyerman gaat er altijd iets achter schuil. En naar gelang er meer stukjes volgden, kreeg het beeld meer vorm. De zijdewever kon wel eens Isaac Simons zijn, de ex van zijn vriendin.

Hoeveel mensen zouden dat meteen hebben opgepikt? We denken vrij weinig. En hoewel het in de loop der tijd vast meer werden, zou het voor de meesten een ver van hun bed show blijven. Zo niet voor de mensen die Simons en zijn ex-vrouw kenden. Voor hen was duidelijk dat die rol hem letterlijk op het lijf was geschreven.

Waarom? In het verhaal was de zijdewever afkomstig uit Altona (bij Hamburg). Net zoals Simons, hoewel deze al geruime tijd als zijdekoopman in Amsterdam woonde. Verder hadden beide figuren rossig haar. Een eigenschap die Weyerman bij herhaling tegen hem gebruikte. Want net zoals een ‘roodbehaarde vos’ was hij sluw en onbetrouwbaar.[7]

En Isaacs vrienden en bekenden hadden vast ook al gehoord van de relatie tussen zijn ex-vrouw en de excentrieke Weyerman. De schrijver die onvoorspelbaar genoeg was een sensationeel verhaal te schrijven dat hem in opspraak kon brengen. Wat zou hij allemaal op papier zetten?

Nou, onder andere dat de zijdewever al jarenlang van plan was geweest van haar te scheiden. Hij had uitgerekend dat hij dan ‘wekelijks vier net gekouste slavinnetjes méér kon onderhouden’. Zo wordt de werkwijze van Weyerman duidelijk. Hij werd gevoed door zijn vriendin en gooide er dan zelf wat bovenop.[8]

In juni 1723 kondigde hij aan dat zelfs een volledige komedie over de zijdewever zou verschijnen. Kennelijk was hij door het verhaal van zijn vriendin geïnspireerd geraakt. Hij was er dag en nacht mee bezig. Niet alleen met zijn vriendin en de komedie, maar ook met het bijwerken van vier eerdere blijspelen. Hij zou ze allemaal in één band uitbrengen en ‘eerstdaags aan de drukpers overleveren’.[9] Dat laatste zou trouwens nog tot 1727 duren. Blijkbaar was er nog iets tussen gekomen…[10]

De Persiaansche zydewever
Het toneelstuk gaat over het slechte huwelijk tussen de zijdewever Grisanot en zijn vrouw Flavia. Hij wilde van haar af en nam een advocaat in de arm. Tijdens een intakegesprek kwam de advocaat tot het inzicht dat zijn vrouw overspel pleegde.[11]

Ook Flavia voerde een vertrouwelijk gesprek. En wel met haar beste vriendin. Ze klaagde dat haar man zich vergreep aan de ‘geile dienstmeiden’. Vandaag was het ‘Marietje met de ronde tieten’ en morgen ‘Geertje met de ganzenloop’. Ook las hij atheïstische boeken, die hij in zijn ijzeren geldkist bewaarde.[12]

Nadat Flavia alleen is uit geweest, komt het tot een confrontatie. Grisanot beschuldigt haar van vreemdgaan. Maar die suggestie wordt door zijn vrouw spottend afgewimpeld. Hij moet maar eens betere boeken gaan lezen. Nu is het de beurt aan Grisanot om háár te bespotten. Hij vraagt zich af of de [overleden] auteurs van de boeken die zij leest, haar rekeningen kunnen betalen. ‘Ga maar met hen samenwonen, en roep dan eens of een keukenmeid uw gerechten klaar wil maken. Maar ik weet…’ [13] Flavia:

Maar ik weet, zijdewever, op wiens beurs
gij al die lekkere gerechten kon leren.
Waren die genoemde spijzen eerst geen
onbekende goden aan je stompe tong?

Vuile vos der mensheid! Weet je wel
dat je thans verflenste long
in je jonge jaren geen andere lucht in
of uitliet dan de geur van visgraten?[14],[15]

Net zoals bij een Lap of een Fin.
En ook de geur van roggenbrood,
daarin gelijk aan de eksters, die dan net
zo verstaanbaar als uw landslui praten.[16]

Weet je wel dat je op uw eerste
overkomst al zo verschrikt waart
voor een zeepost, zoals ooit
de inboorlingen van Varkenswaard

lilden en trilden voor een van een
viskar afgedropen dode rog?17-20 [[17],[18],[19],[20]]
Weet je dat niet meer?
Nou dan weet ik het nog.[21]

Valkenswaard in plaats van Weert! Maakt Weyerman hier een fout? Of maakte het hem niet zoveel uit? Voor hem waren beide plaatsen wellicht één pot nat. Ze lagen onder Eindhoven.

Toch vreemd, want normaal gesproken lette hij juist op dit soort details. Weyerman had een scherp oog en een goed geheugen. We denken daarom dat het hem wél uitmaakte. En dat hij in plaats van Weert met opzet Valkenswaard had genoemd. Dat toen ook als Varkens-waard bekend stond.[22]

Want met de varkens erbij – klonk het beter. – Erik Werps


[1]Dit artikel schreef ik voor SteekSpel 11 (11 juli 2019), een tijdschrift voor een groot publiek. Het doel is de herkomst en ontwikkeling van het verhaal over de Rogstekers van Weert te achterhalen en beschrijven.   

[2]Jacob Campo Weyerman (1677-1747) werd geboren in een legerkamp bij Charleroi. Tijdens zijn leven maakte hij nogal wat vijanden. In 1739 kreeg hij een levenslange gevangenisstraf en werd in de Gevangenpoort in Den Haag opgesloten. Daar zou hij na acht jaar volledig berooid overlijden. Zie verder www.weyerman.nl.

[3]J.C. Weyerman, De Rotterdamsche Hermes (1720-1721). In de loop der tijd zou hij meermaals van titel en drukker veranderen.

[4]R. van Vliet en P. Sprangers, ‘Klopgeesten op Rotsoord en Rotsenburg’, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 36 (2013), nr. 2, p. 97-107, aldaar p. 98-99.

[5]A.J.M. Broos, Tussen zwart en ultramarijn. De levens van schilders beschreven door Jacob Campo Weyerman (1677-1747) (Amsterdam 1990), p. 22-23. Cf. Van Vliet (2013), p. 100-101. De Vaartsche Rijn is een van oorsprong middeleeuws kanaal tussen Utrecht en de Lek. Van het gammele huis Rotsenburg is nog één muur over. Dit maakt deel uit van de voormalige fabriek van UMS Pastoe, Rotsoord 3-5, Utrecht.

[6]De titel was inmiddels veranderd in Den Amsterdamschen Hermes. Klein maar achteraf veelzeggend is het volgende. Eind 1722 begon Weyerman met het vertalen van de lierzangen van Anacreon. In zijn weekblad kroop hij standaard in de huid van Hermes, maar hij lijkt zich ook te identificeren met deze Griekse dichter. Anacreon vluchtte voor een aanval van de Perzen naar Abdera in Thracië. Opmerkelijk is dat Weyerman in zijn eigen werk Abdera gebruikte als anagram voor Breda, de stad waar hij was opgegroeid, en Threcut als anagram voor Utrecht, de stad waar hij op dat moment woonde. Maar er is meer.
De Perzische zijdewever verbleef in Ispahan (Isfahan). Dit was niet alleen de hoofdstad van Perzië, maar ook een grote handelsstad met veel textielnijverheid op de zijderoute vanuit China. Ispahan werd in 1722 door de Afghanen veroverd en verwoest. Het lijkt dus geen willekeur dat Weyerman een Perzische zijdewever als personage koos om Isaac Simons, de zijdekoopman uit Altona uit te beelden. Voor Altona gebruikte hij trouwens het anagram Latona.
Voor de eerste lierzang van Anacreon, zie J.C. Weyerman, Den Amsterdamschen Hermes, deel 2, nr. 10 (1 december 1722), p. 79-80. Voor de introductie van de Perzische zijdewever zie Weyerman, Den Amsterdamschen Hermes deel 2, nr. 21 (16 februari 1723), p. 166-168.

[7]Isaac Simons gaf Hamburg op als zijn geboorteplaats bij zijn huwelijk met Adriana de Visscher op 4 januari 1687 in Amsterdam. Het doopsgezinde echtpaar kreeg twee kinderen: Catarina (1690) en Anna Hendrina (1706). In het verhaal besteedt Weyerman veel aandacht aan Isaacs haarkleur. Enkele citaten uit de Amsterdamse Hermes: ‘goudgele Deen’ [Altona viel onder de Deense kroon], ‘roodgehaarde ongelovige (zoals de inboorlingen van Latona in Ispahan werden genoemd)’, in nr. 22, p. 171; roodharige wever’ [alias Reintje de Vos], in nr. 22, p. 172; ‘roodgehaarde mensvossen’ [in vergelijking met Judas], in nr. 37, p. 290-291.

[8]Weyerman, Den Amsterdamschen Hermes deel 2, nr. 25 (16 maart 1723), p. 194.

[9]Weyerman, Den Amsterdamschen Hermes deel 2, nr. 37 (8 juni 1723), p. 296.

[10]Weyerman, Den Echo des Weerelds deel 2, nr. 23 (24 maart 1727), p. 184. Weyerman vermeldt Breukelen als zijn woonplaats aan het slot van de opdracht. Zie Weyerman (1727) en Broos (1990), p. 23-24.

[11]Weyerman, Den Persiaansche Zydewever (1727), p. 12-16. Hij noemt het uiteindelijk een ‘blijeindigend treurspel’.

[12]Weyerman (1727), p. 25-26. Flavia noemde enige atheïstische boeken die haar man zou bewaren. (Simons was doopsgezind). Het bezit van deze boeken kon hem behoorlijk in de problemen brengen.
De genoemde auteurs en titels zijn: Adriaen Koerbagh(1633-1669) een ‘berucht Spinozist’ met zijn ‘Satans woordenboek’. Koerbagh was een vrijdenker die tot tien jaar rasphuis werd veroordeeld; hij overleed na enkele maanden. Zijn boeken werden verbrand. Jarig Jelles (c. 1620-1683) met zijn ‘Credo’. Hij was een vriend van Spinoza, de beroemde filosoof wiens boeken 200 jaar lang verboden zouden blijven. John Toland (1670-1722) met zijn vertaalde ‘atheïstische tractaten’. Hij schreef honderden boeken waarvan het merendeel was gewijd aan kritiek op kerkelijke instituten. Lucilio Vanini (1585-1619) met enkele ‘vertaalde samenspraken’, was een Italiaans filosoof en staat eveneens als vrijdenker te boek. Hij werd in Toulouse ter dood veroordeeld wegens atheïsme en blasfemie. Nadat zijn tong was uitgerukt, werd hij aan een paal gewurgd, waarna tot slot zijn lichaam werd verbrand. Louis Armand, baron de Lahontan (1666-c. 1716) met zijn ‘Bijzonderheden van de Wilden in Kanada’. Een Franse militair die in Nouvelle-France een band opbouwde met de Indianen en later deserteerde. En tot slot ‘De Vrijheid van Denken’ van Anthony Collins (1676-1729).

[13]Weyerman (1727), p. 47-50.

[14]Met ‘[vuile] vos der mensheid’ verwijst Weyerman naar het rossig haar en onbetrouwbaar karakter van Simons. Zie noot 7.

[15]‘verflenst’ betekent verzwakt, verlept. In deze regels wijst Flavia op de lagere sociale afkomst van haar man. Hij had in zijn jeugd geen dure gerechten leren kennen en zogezegd op een dieet van roggenbrood en vis geleefd.

[16]‘landslui’ zijn land- of streekgenoten. Hier verwijst ze naar de buitenlandse herkomst van haar man. Isaac Simons was geboren in Hamburg. De taal die men daar sprak, was voor haar net zo goed te verstaan als het gekwetter van eksters. Met andere woorden: niet goed, maar nog altijd beter dan het Fins of het Laps.

[17]‘waart’ betekent was. We hebben het in het citaat laten staan, omdat het rijmt op Varkenswaard.

[18]Een ‘zeepost’ (zeepuist) staat voor een ongevaarlijke zeepok die zich aan de romp van een schip of walvis kan hechten. Maar ook aan andere objecten. Wel een beetje vreemd dat Simons geen zeepokken zou kennen. Maar Flavia wilde vooral laten zien hoe onnozel hij vroeger was geweest.

[19]‘Varkenswaard’ is een oude naam voor Valkenswaard, dat 25 km ten NW van Weert ligt. Zie noot 22.

[20]Met ‘lilden en trilden’ wordt op een spottende manier uitgedrukt dat ze beefden en bibberden van angst.

[21]Weyerman (1727), p. 50.

[22]Valkenswaard heette oorspronkelijk Wedert, dat in Weert of Weerd verbasterde. Dit was in de 17e eeuw de standaardvorm. In Haarlemse aktes uit die tijd werd Weert zowel voor Valkenswaard als het echte Weert (L.) gebruikt. Zo staan in de database Haarlem, van Leo Adriaenssen, zeker 25 aktes waarbij Weert of Verkensweert was opgeschreven, terwijl het huidige Valkenswaard werd bedoeld.
De naam Verkensweert zou volgens de overlevering te danken zijn aan een bloeiende varkensmarkt, terwijl Valkenswaard verband houdt met het africhten van valken voor de jacht. De valkeniers die er woonden, verdienden eeuwenlang hun brood hiermee. In de 18e eeuw werden de namen Verkensweert en Valkenswaard naast elkaar gebruikt. Uiteindelijk zou het Valkenswaard worden. Maar Verkensweert kwam nog in 1740 voor. Zie I. Tirion, Tegenwoordige staat der Vereenigde Nederlanden tweede deel. Vervattende eene beschryving der Generaliteits Landen, Staats Brabant, Staats Land van Overmaaze, Staats Vlaanderen en Staats Opper-Gelderland met den staat der bezetting in de Barriere plaatsen enz. (1740), p. 97.



Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.