Bronnen voor het derde deel van De Historie des Pausdoms 2 – De toneeltekst
vrijdag 13 september 2019 – De geschiedenis over de pausen wordt in het derde deel van De Historie des Pausdoms (1728) onderbroken door een toneeltekst. In geen enkel artikel over de dramatische werken van Weyerman lezen we hier iets over.
Sterker nog, in de 42 jaargangen van de Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman komt de titel niet één keer voor. Hoog tijd om aandacht te schenken aan deze toneeltekst.[i]
Het derde deel van De Historie des Pausdoms bestaat uit twee delen met ieder een eigen paginering. Op pagina 95 van het eerste deel schrijft Weyerman over de overeenkomst tussen de manier waarop de Romeinen hun doden vereerden en de manier waarop katholieken dat nu doen. Afbeeldingen van voorouders, gemaakt om de herinnering aan de overledenen langer te bewaren en om troost te verlenen, werden voorwerpen van aanbidding. Dit gebeurt ook in de rooms-katholieke kerk.
Worden ’er noch niet jaarlijks uwe Koningen, Vorsten, Koninginne, Princessen, Paapen en Nonnen, vrienden en maagen vergood, wier konterfytsels in den beginne wierden opgehangen of op voetstallen geplaast om hun in geheugen te behouden, niet om die te aanbidden?
Dewyl wy thans op het kapittel der Heyligen zijn, lust het ons den Leezer te vervrolijken door hem een ’t zamenspraak, of een oproer onder de Heyligen voor te disschen, welke t’ Zamenspraak is gevonden in het jaar Een toen den Uyl voor vastenprediker speelde in de Abdy der Peerpotsheeren tot Antwerpen, wiens opvolgers als noch groeien en bloeien onder die geletterde Kanonnikken van pinten, potten en stoopen.
Op pagina 96 begint de toneeltekst ‘Een oproer onder de mannen- en vrouwen heyligen, zynde een vriendelijke tentoonstelling van de bygeloovigheden der Roomsche kerk’.
Ik spreek van een toneeltekst en niet van een toneelstuk. De tekst krijgt niet het etiket ‘kluchtspel’ of ‘blijspel’ mee. Er is ook geen indeling in bedrijven. Het is eigenlijk één lange scène van 27 pagina’s (p. 96-122).[ii] Er wordt wel een plaats van handeling genoemd: ‘in de Eliseesche Velden’. Verder is de tekst verdeeld in clausen, waarbij steeds gezegd wordt wie aan het woord is. Ook staan er regelmatig toneelaanwijzingen bij de tekst.
Inhoud ‘Een oproer onder de mannen- en vrouwen heyligen’
De scène begint met een bode die bij Pluto, god van de onderwereld, komt. Hij meldt dat er een oproer is in het kwartier der heiligen en als er niet snel ingegrepen wordt, voorziet hij een bloedbad. Pluto blijft er laconiek onder en vraagt wie de belhamels zijn.
De bode somt op: St. Joris van Cappadocië (zie illustratie hiernaast) heeft ruzie met St. Christoffel; Sinte Ursula ligt overhoop met de aanvoerder van het Thebaanse legioen; de Zevenslapers (zie illustratie boven) zijn aan het bakkeleien met de Drie Koningen van Keulen. En dan is er nog een paus, die St. Longinus en St. Amphibalus de belangrijkste martelaren noemt, terwijl hij al heeft gezegd dat Longinus slechts een speer is en Amphibalus een mantel.
Pluto geeft de bode opdracht de ruziënde heiligen op te roepen, zodat hij ze zelf kan ondervragen.
Allereerst verschijnen St. Joris en St. Christoffel. Pluto vraagt aan St. Joris wat zijn geboorteplaats is, wat zijn beroep was en wat voor soort draak hij gedood heeft.
St. Joris moet het antwoord op deze vragen schuldig blijven. Er zijn verschillende antwoorden mogelijk. Pluto neemt daar geen genoegen mee en besluit de naam van St. Joris te verwijderen uit de almanak. Ook St. Christoffel wordt geschrapt, omdat hij geen antwoord kan geven op de vragen van de god van de onderwereld.
Vervolgens verschijnen Sinte Ursula (zie illustratie hiernaast) aan het hoofd van elfduizend maagden en St. Mauritius, aanvoerder van het Thebaanse legioen. Zij krakelen voor de troon van Pluto. Mauritius twijfelt aan het aantal van elfduizend maagden. Nu is hij degene die enkele kritische vragen stelt. Hoe zijn die elfduizend maagden overgestoken van Engeland naar Frankrijk? Hoe kwamen ze aan eten? Hoe kwamen ze de Alpen over? Wie waste de hemden voor al die vrouwen? En is er tijdens de tocht echt niet één maagd gevallen voor een man?
Sinte Ursula wil hier niet op ingaan. Zij is de lasterende blaaskaak meer dan zat en roept haar gevolg op aan te vallen. Pluto grijpt in en stuurt Ursula en haar maagden naar het tuchthuis en Mauritius moet vertrekken naar zijn logement.
Nu komen de Zevenslapers en de Drie Koningen van Keulen op het toneel. De Wijzen uit het Oosten, van wie gezegd wordt dat hun stoffelijke resten naar Keulen zijn gebracht, beschuldigen de Zevenslapers van Efeze van bedriegerij. Zij kunnen nooit honderden jaren in een grot hebben geslapen. Volgens de legende werden de mannen in een grot opgesloten of vluchtten ze in een grot, waar ze 196 jaar later werden ontdekt.
Pluto wil weten hoe de Drie Koningen in Keulen zijn beland. Niet de Drie Koningen maar een van de Zevenslapers vertelt het verhaal. De lichamen van de Drie Wijzen zouden door keizerin Helena verworven zijn en meegenomen naar Constantinopel. Jaren later werden ze naar Milaan getransporteerd. De stad kwam in opstand tegen de keizer, die Milaan daarop belegerde. Toen de stad werd ingenomen, werden de relieken van de Drie Wijzen in opdracht van de aartsbisschop overgebracht naar Keulen.
Pluto vindt het geen onaardig verhaal en omdat de Drie Koningen graag van plaats verwisselen, geeft hij opdracht ze naar het kwartier der maanzieken te brengen.
Als laatste verschijnt de paus met de heiligen St. Longinus en St. Amphibalus. Pluto ziet echter alleen een verroeste speer en een oude, besmeurde mantel, maar geen martelaren. Volgens de paus komt dat, omdat Pluto niet ‘door het oog des geloofs’ kijkt. Er zijn wel degelijk twee heiligen aan zijn rechterhand.
Nu maakt de paus het voor Pluto te bont. Hij besluit het mensdom uit de droom te helpen en de wanorde te herstellen, want er zijn duizenden onwaardige heiligen in de almanak opgenomen. Hij zal ervoor zorgen dat de wereld niet langer in slaap gesust wordt met sprookjes over apocriefe heiligen. Het is vreselijk dat de paus de wereld zoveel eeuwen bij de neus heeft genomen.
De toneeltekst eindigt met een zesregelig vers met als boodschap dat de waarheid uiteindelijk zal triomferen.
Weyermans bron
In de tekst komen we diverse Nederlandse plaatsnamen tegen en ook ‘den verzoopen Nar van Oldenhoef’ [= Johannes de la Croix], die we kennen uit de satirische tijdschriften van Weyerman. Hierdoor ontstaat de indruk dat Weyerman de tekst zelf heeft geschreven, maar dat is niet waar. De tekst is geen eigen vinding, maar een vertaling/bewerking van The Men and the Women Saints in an Uproar; Or, the Superstition of the Romish Church Expos’d, te vinden in het verzameld werk van Thomas Brown.[iii]
Weyerman maakt de Engelse tekst veel bloemrijker. Hij breidt de tekst uit met humoristische vergelijkingen en met twee verhalen, die verteld worden door een van de Zevenslapers. Het is eerste bevat de legende hoe de lichamen van de Drie Wijzen naar Constantinopel kwamen en uiteindelijk naar Keulen overgebracht werden. Dit verhaal vinden we terug in Historia trium regum van Johannes van Hildesheim (1310/1320-1375).[iv]
Hierna vertelt de Zevenslaper het verhaal over een Engelse koning die altijd met Driekoningen een groot bedrag schonk. Toen hij op een keer geen geld had, bad de koning tot de hemel en zag hij een ster neerdalen in zijn kapel. De koning gaf opdracht op die plaats te graven. Men vond een grote schat, waarmee de koning zijn tribuut aan de Drie Koningen kon voldoen en ook nog eens al zijn schulden kon afbetalen.[v]
Een voorbeeld
Een voorbeeld tot besluit. Pluto vraagt aan St. Joris welk dier hij gedood heeft:
What sort of an Animal was the Dragon which thou valuest thy self so much for slaying; had it Wings, as ’t is commonly painted in the Signs, or was it a Reptile?
Bij Weyerman wordt dat:
Wat voor een soort van een dier was dien Draak die je desarmeerde ter eere van de Maagd Sinte Margriet? was hy gevleugelt als een windmolen, geschulpt als een tuynrots, en getant als een zeewolf? kroop hy langs de grond als een franschman die zyn fortuyn beoogt, en vloog hy in de lucht als een gierzwaluw, of dobberde hy in ’t water als een luykerwaal die na rivierkreeften zoekt? was hy zo oud als de weg, zo piepjong als een eerstgekipte mos, zo grys als een duyf, zo vet als een Prelaat, of zo maager als een kapoen is? was hy mannelijk, of vrouwelyk, of neutrius generis gelijk als Joris Carlier was op de Godsdienst? dronk hy als een visch, at hy als een dijker, en kuste hy als een Italiaanschen Abt die den zielbewaarder is van een konvent spierwitte Nonnen? spreek wat was het voor een dier? was het zo rood van tronie als een Scharlakenverwer die het staalt van zijn beroep op zijn kothenille wangen voert? of was het zo bleek om de neus als een meysje dat kryt eet om zo blank te worden als een leelie in de Wiedemaant?
Dit kun je geen vertaling of bewerking meer noemen. Dit is een geheel nieuwe creatie gebaseerd op een eerder verschenen Engelse tekst. – Jan Bruggeman
[i] Alleen André Hanou wijdde één alinea aan deze tekst in zijn bijdrage aan de artikelenbundel Het verlokkend ooft (Amsterdam 1985), p. 190.
[ii] Ook André Hanou sprak van ‘een lange scène’.
[iii] De tekst komt al voor in de eerste uitgave van The Works of Mr. Thomas Brown (Londen 1707), p. 106-120. Er is echter een eerder verschenen uitgave, Miscellaneous Works, Written by His Grace, George, Late Duke of Buckingham (Londen 1704), waarin de tekst ook voorkomt (p. 217-235). De titel is hier: ‘The Calendar Reform’d: Or, A Pleasant Dialogue between Pluto and the Saints in the Elysian Fields, after Lucian’s manner’. Het werk wordt in deze uitgave toegeschreven aan Sir Fleetwood Sheppard (1634-1698). Gelet op de titel heeft Weyerman gebruik gemaakt van het werk van Thomas Brown.
[iv] Weyerman noemt zelf als bron de ‘gulde Legende’ (Legenda aurea, laatste kwart 13e eeuw) van Jacobus de Voragine (1228-1298), maar daarin is het verhaal veel beknopter. Weyermans tekst komt veel meer overeen met Historia trium regum, maar er zijn wel enkele opmerkelijke verschillen. Zo heeft Weyerman een verkeerd jaartal, duyzent driehondert drieensestig in plaats van 1164 (M.c.lxiiij). Weyerman heeft het ook over ‘Keyzer Hendrik’. Dit moet keizer Frederik I Barbarossa zijn. De Legenda aurea heeft ook abusievelijk ‘per Henricum imperatorum’. Ik vermoed dat Weyerman enkele bronnen naast elkaar gebruikt heeft.
[v] Weyerman zegt zelf dat het verhaal is te lezen in ‘de gulde Legende’, maar het is me niet gelukt de legende terug te vinden.