Voetnoot 133

Weyerman en de Duivelshoek (1)

vrijdag 18 oktober 2019 – De Duivelshoek is een buurtje in Amsterdam tussen de Botermarkt (het tegenwoordige Rembrandtplein) en de Vijzelstraat. Anna de Haas schreef er in 2016 een lezenswaardig artikel over.[1] Op zijn best kon je het een volksbuurt noemen, maar volgens Weyerman was het een waarlijk verfoeilijke omgeving.

Hij geeft in Den Vrolyke Tuchtheer een uitgebreide beschrijving van de buurt en van de mensen die er te vinden waren. In de aflevering van 10 april 1730 schetst hij een bezoek aan ‘Dat Kanton aller euveldaaden’, en twee weken later brengt hij ons ‘het vervolg van den Duyvelshoek’, waarin hij een paar bezoekers aan het woord laat. Hij doet hierin verslag van een bijeenkomst waarin

valsche speelers, gaauwdieven, quakzalvers, beurzesnyders, en liedjeszangers, doorgaans vergâderen tegens het klokslag van elf uuren, en om den buyt te verdeelen, en om nieuwe maatregels ten voordeele van hun rot te beraamen.[2]

De eerstgenoemde aflevering geeft al te denken, want in een speelhuis (een drankgelegenheid waar ook gedanst kon worden) treft Weyerman een puber wiens opvoeding door de Bredase(!) school- en dansmeester Du Jar verpest is. Even later is de donderende stem te horen van ‘den verzoopen broeder Willem, befaamt door den tytel van broeder bon Homme’. Dat moet de behangselschilder Willem du Fouchier zijn, van wie Weyerman elders met genoegen vertelde dat hij in IJsselstein op de pof leefde.[3] 

Het zijn twee karakters waarvan je niet direct zou verwachten ze in hartje Amsterdam tegen te komen. Verder is mij bij die eerste aflevering niet duidelijk wie de verteller is: Weyerman zegt dat hij met twee kompanen als matrozen vermomd de Duivelshoek in gaat, maar wordt door een van de twee aangesproken als ‘Jan Broer’.[4] Hij vertelt in de ik-vorm, maar halverwege begint een zin met ‘Ik dacht vorder te gaan, vrolyke Tuchtheer, toen ik […]’. In die eerste aflevering lijken mij dus wel gaten te schieten, maar op het bewerken van andermans teksten heb ik Weyerman er nog niet kunnen betrappen.

Dat ligt anders met de tweede aflevering over de Duivelshoek. Die bevat een aantal woordelijk geciteerde gesprekken, die bij Weyerman vaak bronnengebruik verraden. Het eerste gesprek is tussen twee dames van lichte zeden: 

Hebje ooit een Mainteneur gehad? Vroeg Kaatje Links aan Poes Walvis […]
Poes Walvis
. Ik hou het met een Portugeesche jood, want den reuk aan een kant gezet, dan is ’t geen quaad slag van volk.
Kaatje Links. Ik ben altoos voor een oude bol geweest, want die betaalt doorgaans rykelyk voor de web die hy pas ten halve kan afweeven.
Poes Walvis. Een grasgroene Mof is mee geen onbillyk aas voor een mooie meyd, ik heb er reeds een groot dozyn na de suykermolens gezonden.

Dan is er het gesprek tussen ‘Gaauwdief, een zwarte vent, die meer keepen in zyn bek had als de Maan vlakken in haar tronie heeft’, en ‘Scheefhak, een beurzesnyder’ van rond de zestien jaar:

[…] Waar was je post voorleeden zaturdag?
Scheefhak: Ik loefde scherp by de wind op na het Schouwburg, en dewyl het noch duyster noch regenachtig weer was, gingen de meeste kykers te voet naar huys, zo dat ik ‘er fraai de hand mee kon ligten. Daar hebje zeven neusdoeken.
Gaauwdief: Ey, alle gekoleurden. Die zyn goed voor de zielverkoopers om en by de Zeedyk, die konnen daarmee een jong matroos ophullen.
Scheefhak: Daar heb je een snuyfdoos.

Ten slotte is er de bijeenkomst van onderwereldfiguren die er nieuwe plannen beramen. Na het ‘welkom, welkom, broeders van de spits en van de flits!’ komt een jongeman aan het woord, ‘die al de mynen had van een Haagelandsche Boer, dat is, van een bosklopper die er meer dan een had overhoop geblaazen van achter een dichte ypenhaag’. De verdiensten vallen niet tegen, overpeinst hij, maar hun arbeid wordt niet gewaardeerd:

Ik getroost me, vrienden des nachts, dat de tegenwoordige tyd ons zo eygen is, als een ander, en geen sterfelyk mensch kan na meer watertanden. Doch waarom zyn de Wetten tegen ons op zyn pas gezet? Zyn wy dan oneerlyker dan de rest des menschdoms? Ommers behoort ons het geen dat wy winnen by het recht der wapens, en by de Wet der verovering, en daar in munten wy op de Koningen en Vorsten. 

Weyerman blijkt deze passages op een buitenlands voorbeeld geënt te hebben, en zijn bron was even voor de hand liggend als die voor mij verrassend was: Weyerman kende de Beggar’s Opera van Joseph Gay en Christopher Pepusch! Wordt vervolgd – Jac Fuchs


[1] Anna de Haas, ‘Befaamd en berucht: de Duivelshoek in Amsterdam’, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 39 (2016), p. 29-35. Dit artikel is nog niet in DBNL gedigitaliseerd.

[2] Op de illustratie hierboven, circa 1632 vervaardigd door Jan Georg van Vliet, staat een liedtekstverkoper, misschien wel in de Duivelshoek.  Rechts op de voorgrond is een zakkenroller aan het werk. Coll. Rijksmuseum.

[3] Zie Voetnoot 113.

[4] Zou het zo kunnen zijn dat toe al ‘Jantje’ een aanduiding voor een matroos was? 

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.