Weyerman en de Duivelshoek (2)
zaterdag 19 oktober 2019 – In mijn vorige bijdrage (Voetnoot 133) beweerde ik dat Weyerman zich voor een aantal afleveringen van Den Vrolyke Tuchtheer had laten inspireren door de Beggar’s Opera. Tegenwoordig zouden we die geen opera noemen.
De Beggar’s Opera, waarvan hiernaast een scène is afgebeeld die geschilderd is door William Hogarth, is meer een afwisseling van liederen en toneelscènes. Gay had een humoristisch, maar bijzonder satirisch libretto aangeleverd dat corruptie aan de kaak stelde, en Pepusch was zo slim om voor de gezongen teksten melodieën van wijd en zijd bekende populaire liedjes te gebruiken.
Het verhaal: hoofdcipier Peachum en zijn vrouw runnen in feite de dievenbendes en verdienen bij aan heling. Maar als het zo uitkomt lappen ze hun criminelen er gewoon bij, om de beloning te incasseren die op hun hoofd staat. Dochter Polly is in het geheim getrouwd met de rover Macheath, maar hij blijkt aan polygamie te doen: zij is zijn derde nog levende echtgenote. Onnodig te zeggen dat Macheath door de Peachums verlinkt wordt …
De Beggar’s Opera ging in januari 1728 in première en was een ongekend succes. Waar het bij de meeste producties voor de auteur de vraag was of die een third night zouden halen (de opbrengst van elke derde avondvoorstelling was voor de auteur), beleefde de Beggar’s Opera in de eerste helft van 1728 meer dan zestig opvoeringen.[1] Het werk werd al in 1728 met veel succes ook in andere Britse steden opgevoerd en bleef nog jaren een repertoirestuk.[2] Er verscheen al snel merchandising[3] en Gay en Pepusch schreven een jaar later een vervolg. Bekend is het gezegde dat ‘it made Rich [de producent] gay and Gay [de tekstschrijver] rich’; of Pepusch er veel beter van is geworden weet ik niet.[4]
Voor zover ik heb gezien, haalden alleen koninklijke bezoeken aan twee voorstellingen de Nederlandse kranten.[5] Weyerman zal dit fenomeen dus wel door Engelse kranten op het spoor gekomen zijn. En hij moet een libretto gehad hebben: hij bewerkte voor Den Vrolyke Tuchtheer namelijk minimaal drie taferelen uit het werk.[6]
(1) Eerste akte, zesde scène
Filch – nomen est omen – is een zakkenroller, die zijn buit inlevert bij Mrs. Peachum, de vrouw van de cipier. Weyerman heeft deze dame in zijn versie vervangen door een door het leven getekende crimineel, maar de dialoog is vrijwel intact gebleven.
Mrs. Peach[um]. […] Where was your Post last Night, my Boy? Filch. I ply’d at the Opera, Madam; and considering ‘twas neither dark nor rainy, so that there was no great hurry in getting Chairs and Coaches, made a tolerable hand on’t. These seven Handkerchiefs, Madam.
Mrs. Peach[um]. Colour’d ones, I see. They are of sure Sale from our Warehouse at Redriff among the Seamen.
Filch. And this Snuff-box.
(2) Tweede akte, eerste scène
In een taveerne vlakbij Newgate bespreken dieven en hun aanhang het reilen en zeilen van hun bedrijf.
Jem[my Twitcher]. But the present Time is ours, and no Body alive hath more. Why are the Laws levell’d at us? Are we more dishonest than the rest of Mankind? What we win, Gentlemen, is our own by the Law of Arms, and the right of Conquest.
(3) Tweede akte, vierde scène
In dit tafereel staan er naast captain Macheath maar liefst acht dames op het toneel die een openhartig gesprek voeren. Deze dialoog volgt namelijk op het dansen van een cotillon, waarvoor de aanwezigheid van acht dansers wel praktisch is. Weyerman heeft deze scène in Den Vrolyke Tuchtheer teruggebracht tot een dialoog tussen twee vrouwen. In de gesproken tekst zijn wel wat details aangepast (de leerling-knecht is bijvoorbeeld een onervaren Duitse immigrant geworden), maar de kern van de gedachtewisseling is overeind gebleven.
[Dolly] Trull. Pray, Madam, were you ever in keeping?
[…]
[Mrs.] Slam[mekin]. I, Madam, was once kept by a Jew; and bating their Religion, to Women they are a good sort of People.
[Suky] Tawd[ry]. Now for my part, I own I like an old Fellow: for we always make them pay for what they can’t do.
Mrs. Vix[en]. A spruce Prentice, let me tell you, Ladies, is no ill thing, they bleed freely. I have sent at least two or three dozen of them in my time tot he Plantations.
Mogelijk zit er in Den Vrolyke Tuchtheer nog een vierde herinnering aan de Beggar’s Opera, maar die is minder duidelijk. Drie afleveringen na de Duivelshoek, op 1 maart 1730, refereert een gast van Weyerman aan de armoede, als erfdeel der moedernaakte Zanggodinnen. De proloog van de Beggar’s Opera opent met een bedelaar die zegt: ‘If Poverty be a Title to Poetry, I am sure No-body can dispute mine’. Een acteur reageert daarop met een verwijzing naar de Muzen, die ‘contrary to all other Ladies, pay no Distinction to Dress […]’. Zou Weyerman de proloog toen nog in gedachten gehad hebben?
We hebben hier weer een voorbeeld van een patroon dat zich steeds sterker aftekent: Weyerman weet wat hij de lezer wil vertellen – in deze aflevering van Den Vrolyke Tuchtheer wil hij vertellen dat de Duivelshoek een verzamelplaats is voor mensen aan de zelfkant van de maatschappij – maar voor krachtige beelden en zinnen grijpt hij naar teksten van anderen.
Deze vondst is ook bijzonder, omdat de Beggar’s Opera uit 1728 met afstand het meest recente werk is waarvan we sporen in Weyermans periodieken hebben aangetroffen. Weyerman lijkt na begin 1720 Engeland niet meer bezocht te hebben, maar bleef de culturele ontwikkelingen op allerlei gebied daar volgen. – Jac Fuchs
[1] London Evening Post, 18/29 juni 1728: ‘Last Night the Beggars Opera was perform’d the last Time this Season, at Lincoln;’s -Inn Theatre, being the Sixty-Second Night’.
[2] Mist’s Weekly Journal van 30 maart 1728: twee opvoeringen in Dublin; Daily Journal van 6 april 1728: York; Weekly Journal, or British Gazetteer 4 mei 1728: Dover; Daily Journal, 15 mei 1728: meerdere opvoeringen in Bath; Gloucester Journal, 18 juni 1728: een gezelschap dat al meer dan 20 opvoeringen in Bath en Bristol verzorgde, zal het stuk voorlopig in Bristol blijven opvoeren; London Evening Post, 16/18 juli 1728: Chelmsford.
[3] Ik zag krantenadvertenties voor onder meer een ongeautoriseerd pamflet met het verhaal van de vrouwelijke hoofdrol Polly Peachum, liedblaadjes met pastiches, en arrangementen van de melodieën voor de fluit. De Country Journal, or the Craftsman van 28 mei 1728 waarschuwt: ‘The Publick hath been lately imposed on in so many senseless and insipid pamphlets, especially with Relation to the Beggar’s Opera, that Gentlemen are justly discouraged from buying any, till they receive a particular Character of them’.
[4] Voor in ieder geval twee zangeressen was hun rol een opstapje naar een beter leven. De Universal Spectator and Weekly Journal van 22 februari 1729 meldt dat Maria Warren, die de rol van Polly Peachum had overgenomen van Lavinia Fenton toen die in het huwelijk trad, nu zelf een echtgenoot gevonden had die 1200 pond per jaar waard was. De Daily Post van 11 september 1730 weet te melden dat Lavinia Fenton inmiddels een huis aan Old Bond Street betrokken had, en het luxueus aan het inrichten was. Niet verwonderlijk, aangezien haar echtgenoot niemand minder dan de hertog van Bolton was!
[5] De Leydse Courant van 10 maart 1728 meldt dat de koninklijke familie ‘het vermaarde stuk’ bezocht heeft. Dit bericht zal gaan over het bezoek dat op 23 februari (Old Style, 5 maart in de Republiek) in de Daily Journal gepubliceerd was. Dat meldt de aanwezigheid van de koning, de koningin en hun twee dochters op de voorafgaande avond. De Oprechte Haerlemsche Courant van 11 maart vermeldt het koninklijke bezoek ook, en schrijft op 25 maart over een tweede bezoek.
[6] Zie Voetnoot 133 voor de passages in de bewerking van Weyerman.
Wat geweldig weer!!!!
In één woord: klasse!
Hella S. Haasse schreef in 1987:
‘Voor zover ik weet heeft hij [= Weyerman] nooit iets van Gay vertaald; wèl werk van Defoe, namelijk het satirische pamflet A True Born Englishman, waarin Defoe de Engelsen hekelde die tegen hun half-Hollandse soeverein, de Stadhouder-Koning Willem III, ageerden.’
Met deze vondst kan na 32 jaar John Gay toegevoegd worden aan de lijst van auteurs die Weyerman las en gebruikte voor zijn werk.