Een knokpartij op de Scheveningse kermis
dinsdag 29 oktober 2019 – Tijdens mijn onderzoek naar passages in het werk van Weyerman waarin hij schrijft over Scheveningen, kwam ik ook het verhaal ‘Waarschynlyk sprookje’ tegen in het tijdschrift Den Vrolyke Tuchtheer.[i]
Hierin vertelt Weyerman over de vier allegorische figuren Fortuin,[ii] Deugd, Wijsheid en Zotheid, die elkaar ontmoeten op de Scheveningse kermis:
Deugd is niet te spreken over de bevordering van een lafaard tot officier, maar Fortuin is het daar niet mee eens. De woordenwisseling loopt zo hoog op dat Fortuin Deugd uitdaagt tot een gevecht. Die neemt de uitdaging aan en kiest Wijsheid tot haar secondant. (Allegorische figuren zijn veelal vrouwelijk.) Fortuin moet zich behelpen met Zotheid.
De omringende Hagenaars en Scheveningers maken snel een kring rond de vier figuren. De toeschouwers verwachten dat Deugd en Wijsheid zullen winnen, maar dat pakt anders uit. Fortuin is blind en slaat op alles wat ze raken kan, en Zotheid stort zich roekeloos en onbesuisd in het gevecht. Al snel moeten Deugd en Wijsheid zich terugtrekken. Zij worden door de omstanders uitgejouwd, terwijl Fortuin en Zotheid worden opgetild ‘tot boven de Schevelingsche duynen’.
Weyerman vervolgt:
’t Zedert die tyd heeft den nakomeling beleeft en gezien, dat de zotten en de guyten altoos de blikken der stervelingen hebben doen schemeren door een zekere glans, ’t zamengestelt uyt een onbezonnen besluyt, met goudpoeder vermengt; en die geenen die met den Schotschen Jan Law, den britschen Robert Knigt, en met meer anderen van dat beslag zyn bekent geweest, konnen, des noots zynde, den vrolyken Tuchtheer verstrekken tot getuygen.[iii]
Het gegeven voor dit verhaal vond ik terug in de inleiding van The Anatomy of Melancholy van Robert Burton.[iv] Natuurlijk vechten Fortune, Virtue, Wisdom en Folly niet op de Scheveningse kermis, maar ‘in the Olympicks’.
Burton verwijst naar een brief van Democritus aan Hippocrates[v] en naar een fragment uit het werk van de humanist Caelius Calcagninus (1479-1541),[vi] maar Virtue en Fortune komen in dit fragment niet voor.[vii]
Weyerman heeft genoeg aan de enkele zinnen uit The Anatomy of Melancholy en creëert een eigen vertelling. – Jan Bruggeman
[i] Den Vrolyke Tuchtheer, 30 januari 1730, p. 244.
[ii] Op de illustratie hierboven uit 1754 wordt Fortuin afgebeeld. Het schilderij is van de Silezische schilder Thaddäus Kuntz (1727-1793), ook wel bekend als Taddeo Kuntze. Collectie Nationaal Museum in Warschau.
[iii] Den Vrolyke Tuchtheer, 30 januari 1730, p. 244.
[iv] Democritus Junior [= Robert Burton], The Anatomy of Melancholy (Oxford 1638), p. 19.
[v] Hippocrates, Opera (Parijs 1546), p. 530v. ‘Democritus Hippocrati felicitatem’.
[vi] Caelius Calcagninus, Opera aliquot (Basel 1544), p. 635.
[vii] J.B. Bamborough en Martin Dodsworth (ed.), Robert Burton’s The Anatomy of Melancholy. Volume IV: Commentary up to Part 1, Sect. 2, Memb. 3, Subs. 15, ‘Misery of Schollers’ (Oxford 2006), p. 54. Met zeer veel dank aan Jac Fuchs.