Waarschuwingen tegen kwakzalverij en bordelen
dinsdag 3 december 2019 – Weyerman sluit veel van zijn wekelijkse bladen af met een Waarschouwing of een Advertissement. In de Rotterdamsche Hermes zijn die nog zeldzaam, maar daarna komen ze allengs vaker voor.
Die afsluitingen konden verschillende doelen dienen. Meestal kondigen de Waarschouwingen aan wat de inhoud van de volgende aflevering van het tijdschrift zal zijn. Soms maakt Weyerman reclame voor zijn eigen werken en een heel enkele keer voor de werken van iemand anders, of voor een boek of voorwerp dat hij verzonnen lijkt te hebben.[1]
Soms ook gaan zijn Waarschouwingen over personen. Het kan zijn dat er een herkenbare persoon op de hak genomen wordt.[2] Maar soms lijkt zo’n persoonlijke tekst minder onschuldig te zijn. Ik heb al eens gesuggereerd dat Weyerman ze ook gebruikte om iemand die hij chanteerde, extra onder druk te zetten.[3]
In de eerste jaargang van Den Echo des Weerelds staan een paar van die persoonlijke afsluitingen. Zo waarschuwt Weyerman op 3 december 1725 voor twee kwakzalvers, van wie de een preventief tanden verwijdert en de ander ogen verkeerd behandelt:[4]
Daar is onlangs een Operateur aan de Merwe gearriveert, die de gezondste Tanden uytrukt tot de Wortel toe, of schoon ze veertig jaaren hebben vast gestaan, zo dat’er den Patient geen toekomende Kiespyn aan zal gevoelen.
Noch is’er een ander Konstenaar gelant op een groen Zoodje als een Leeuwerik, die onfeylbaarlyk alle zwakke Oogen doet uytbyten door een Bouteille van zyn Oogwaater, of schoon den Leyder nog korts tevoren een Arends Gezigt voerde. Hy heeft desgelyks een plat Glas waarin een Pierre Marteau’s Autheur, een Nar, en een Slons een Sloery zien kan, en dat voor de Onkosten van een Stuk van ses Stuyvers.
Deze ‘Derde Weete’ volgt op een ‘Tweede Advertissement’, dat over de ‘beruchte Madame There**’ gaat, maar is minder specifiek. Zeker de laatste zin roept twijfels op: was Weyerman vanuit Dordrecht gewaarschuwd voor een kwakzalver, of is het humor zonder dubbele bodem?
Het kan zijn dat Weyerman door een eigentijdse kwakzalver tot deze tekst gekomen is, maar humor zonder bijbedoeling lijkt me hier de simpelste verklaring. Weyerman geeft namelijk een bewerking van een tekst van Ned Ward. In 1707 en 1708 verschenen zes nummers van zijn tijdschrift The London terrae-filius: Or, the satyrical reformer.[5] Elke aflevering eindigt met een paar pagina’s ‘Divertisements’, die kolderieke berichten en advertenties bevatten. In het derde nummer valt op p. 39-40 te lezen:
There is newly Arriv’d, in the room of the Unborn-Doctor, lately deceas’d, a famous Leydon [sic] Operator, who Tears up all manner of sound Teeth by the Root, tho’ of Forty Years standing, so that they shall never be troublesome for the future. Infallibly puts out all sorts of Sore Eyes, with one Bottle of his Water, tho’ before they had the Benefit of Sight never so perfectly. […] He likewise hath a Magical Glass, wherin a Fool, or a Slut, may see their own Pictures to the Life, at the small Expence of one Shilling. […]
Weyerman heeft de beelden van Ned Ward gebruikt, maar heeft van één kwakzalver er twee gemaakt, en enkele zinnen uit Wards tekst geschrapt. En Weyerman gebruikte niet alleen deze aankondiging uit de London Terrae-filius: in de loop van de eerste jaargang van Den Echo des Weerelds bewerkte hij er minstens twaalf. Ik zal er in komende voetnoten op terugkomen.
Aan het al eerder genoemde bericht over de opvang van vrouwen en meisjes door de bordeelhoudster Madame Thérèse kan ik geen tekst van Ward koppelen, al geeft Ward wel een vergelijkbaar bericht:[6]
Any Young fresh Country Lass, who, for loss of her Lover, or perhaps her Virginity, has lately pop’d into London, either in Coach, Waggon, or on Pack-Horse, from East, West, North, or South, if she be Strait-Limb’d, and well Featur’d, shall be welcome to Mother Knab-Cony’s House, at the Sign of the Church–Ward’n and Bastard […]
Heeft dat Weyerman misschien op een idee gebracht? Als dat al zo is, dan is hij er geheel zijn eigen weg mee gegaan. Maar een waarschouwing over de maagdelijkheid die een meisje van vijftien in een Haagse pruikenmakerswinkel heeft verloren, en die een persoonlijke sneer lijkt, heeft Weyerman ontegenzeggelijk uit de Divertisements in de London Terrae-filius overgenomen.[7]
Om de persoonlijk ogende berichten compleet te maken: het bericht over de ‘Hervormer van Aangezigten of Tronien’ op p. 127-128 van Den Echo des Weerelds van 4 februari 1726 is evident fantasie. Ook dat bericht is een vrij bewerking van een Terrae-filius-tekst:[8] Weyerman volgt in zijn eerste alinea Ward op de voet, maar heeft wel het taalgebruik verfraaid. Daarna laat hij wat zinnen van Ward weg en komt met een tweede alinea die geheel eigen vinding is. – Jac Fuchs
[1] Voor een serieuze advertentie zie Den Ontleeder der Gebreeken van 7 mei 1725, waar Weyerman voor zijn eigen Historie des Pausdoms adverteert. De Rotterdamsche Hermes van 10 juli 1721 bevat een lijst van spullen die een weggelopen dienstmeid gestolen zou hebben. Adéle Nieuweboer, ‘De Babbelaar, of een ontdekte goudmijn?’, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 6 (1983), p. 16-19, met name p. 18, liet zien dat het om een bewerking van een bijdrage aan de Tatler gaat.
[2] In Den Ontleeder der Gebreeken van 27 maart 1724 (jaargang 1 nummer 25) bijvoorbeeld, herkennen we in een ‘onvrye Tapytschilder’ de in IJsselstein wonende behangselschilder Willem de Fouchier.
[3] Jac Fuchs, ‘Weyermans Laplandschen Tovertrommel (1737): een chantageblaadje?’, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 38 (2015), p. 10-25.
[4] Den Echo des Weerelds eerste jaargang nummer 7, p. 56.
[5] Ik signaleerde al een ontlening aan dit tijdschrift in Voetnoot 131. Helaas heb ik tot op heden alleen de eerste vijf nummers kunnen zien, en nog niet het zesde.
[6] Ned Ward, The London terrae-filius: or, the satyrical reformer (Londen 1707), aflevering 1 p. 30.
[7] Den Echo des Weerelds eerste jaargang nummer 29, p. 232. Ned Ward, The London terrae-filius aflevering 1 p. 29.
[8] Ned Ward, The London terrae-filius aflevering 3 p. 37-38: ‘There is lately Arriv’d in London, from the Island of Angellica, a certain Eminent Face changer, so highly Skill’d in the Art of Transmutation, that he will give a New Face for an Old one. […]’.