Oude en nieuwe boekenban
dinsdag 7 januari 2020 – In de schitterende en van nieuwigheid glimmende kersverse stadsbibliotheek Deventer (Stromarkt 18) vond op 29 november een zogeheten Boekendag plaats, rond het thema ‘Boekenstrijd’.
De Boekendag is een initiatief van de ‘Nederlandse-Vlaamse onderzoeksgemeenschap rond boekgeschiedenis en boekenwetenschap van het premoderne boek (tot 1800)’. Op het programma stonden twee presentaties van lopend onderzoek en een publiekslezing, die een beetje dikdoenerig als ‘keynote lezing’ werd gepresenteerd.
In de theaterzaal was het niet erg druk, misschien een gevolg van de wel erg beperkte ruchtbaarheid die aan de bijeenkomst gegeven was. Irene van Renswoude sprak over leeslijsten, catalogi en omstreden boeken in de periode 400-1600. Het eerste boekenlijstje was van Hieronymus. Latere lijstjes, zoals die van Gennadius en Cassiodorus, boden ook ruimte aan ketterse titels. Van Renswoude besprak de afkeer onder lijstenmakers van anonieme of onder pseudoniem verschenen titels. Zonder auteursnaam wilde zeggen zonder ‘auctoritas’.
De inhoud van die lijsten vond gretig aftrek onder kopiisten, die het door hen geschreven werk voorzagen van verwijzingen naar Hieronymus, Gennadius en Cassiodorus. De lezer kon de waarschuwingen van de lijstenmakers in de wind slaan of met beleid hanteren. Een kritische bespreking van titels betekende nog niet dat het kopiëren van die titels taboe was.
In een tweede presentatie kwamen Renske Hoff en Bert Hofs aan het woord. Hun onderzoek gold de censuur en het gebruik van zestiende-eeuwse Nederlandse Bijbels. Een fascinerend deel van de voordracht bestond uit plaatjes van Bijbelpagina’s waarvan sommige woorden ‘gecorrigeerd’ werden. Waar protestants aandoende passages gekatholiseerd werden.
In zijn lezing over ‘Verboden ideeën’ gaf August den Hollander vooral een overzicht van het censuuronderzoek. Helder en overzichtelijk, maar niet erg onthutsend. Het mooiste stuk van zijn lezing zat aan het slot, waar hij het Deventer beleid ten aanzien van ‘verboden boeken’ in de oorlogsperiode besprak. Door slim en doortastend optreden werden de boeken die van de nazi’s niet mochten van verbranding gered door ze in een aparte plaats onder te brengen. Onmiddellijk na de oorlog werden juist die boeken geëxposeerd, omdat ze zichtbaar maakten ‘wat niet mocht’ en wat derhalve de moeite van het bewaren waard was.
Het schokkendst vond ik de mededeling van een van de medewerkers van de Deventer bibliotheek, in de discussie na afloop van de lezing, dat zeer onlangs de bibliotheek gezuiverd was van kinderboeken waarin zwarte kinderen voorkwamen en op stereotype wijze werden gepresenteerd. Ik geloof dat de medewerkster meende dat deze zuivering even moedig en noodzakelijk was als het behoud destijds van de boeken uit de oorlogsperiode. Van de schrik durfde ik niet te vragen of de gezuiverde boeken toch nog beschikbaar bleven, wat de precieze criteria en motieven waren om dit te doen. Lijkt me wel iets voor vragen in de Deventer gemeenteraad. – Peter Altena