Voetnoot 152

Bronnen voor het derde deel van De historie des pausdoms 5 – De vloeksonnetten van Petrarca

dinsdag 25 februari 2020 – Voor het derde deel van De historie des pausdoms (1728) heeft Weyerman verschillende bronnen gebruikt (lees Voetnoot 122,  Voetnoot 125Voetnoot 130 en Voetnoot 151). Op dit moment vergelijk ik Weyermans tekst, alinea voor alinea, met die van Histoire du papisme, geschreven door Johann Heinrich Heidegger (Amsterdam 1685, 2 delen).[1]

Op deze manier ontdek ik welke fragmenten Weyerman heeft toegevoegd aan de hoofdtekst. Hiervan probeer ik weer de bronnen terug te vinden, zodat we een beeld krijgen van hoe Weyerman dit derde deel heeft geconstrueerd. Deze keer besteed ik aandacht aan de vloeksonnetten van Petrarca.

In deel 3 van De historie des pausdoms lezen we op pagina 41 van de tweede verdeling:

Ook ontbrak het die eeuw aan geen mannen die hooglyk de uyterste verdurvenheyt van de Roomsche Kerk vervloekten, onder dewelken den beroemde Florentyner Dante Aligieri uytstak, inzonderheyt in zyn traktaat over de Monarchy, waar in hy de voorgewende gift van Konstantyn ontkent, en stoutelyk de onrechtmaatige bezitneemingen der Roomsche Pauzen hekelt.

Weyerman doelt hier op het politiek-filosofisch traktaat De Monarchia, geschreven door Dante tussen 1310 en 1314. Op de volgende pagina verlaat Weyerman zijn bron Histoire du papisme en komt hij met een belangrijke inlas.

Het zal niet ten onpas komen dat wy alhier een Gedicht a twee te pas brengen gepent by den beruchten zanger Petrarcha, in welke spiegels de Hoere van Babel maklyk haar konterfytzel door een onpartydig penseel afgeschetst zal konnen bekennen.

Hierna volgen drie klinkdichten of sonnetten van Petrarca. Weyerman heeft deze niet zelf vertaald. Hij neemt ze, met kleine wijzigingen, over uit Boom der kennisse, van Hubertus van der Meer. Weyerman verwijst in een noot naar de uitgave van 1674, uitgebracht door Baltes Boekhold te Amsterdam.[2]

Op het eerste gezicht zijn de vertaalde gedichten helemaal geen sonnetten. Het eerste gedicht telt 24 versregels in plaats van 14, het tweede 20 en het derde heeft ook weer 24 versregels.

Ik heb gezocht naar de oorspronkelijke gedichten en dat zijn wel sonnetten.[3] Ze worden de vloeksonnetten genoemd, gericht tegen de leefwijze aan het pauselijk hof te Avignon.

Dante, Petrarca en Ronsard zijn de drie personen die Weyerman met elkaar laat praten in de zevende aflevering van zijn tijdschrift Maandelyksche ’t Zamenspraaken tusschen de dooden en de leevenden (1726). De drie gedichten van Petrarca nam Weyerman hier ook al in op.[4]

Aan het begin van de twintigste eeuw verscheen het belangrijke proefschrift Petrarca in de Nederlandse letterkunde (1934) van Catharina Ypes. Ik was benieuwd of de schrijfster deze passage in Weyermans werk ook noemt. Dat is niet het geval. Sterker nog, in de lijst van Nederlandse vertalingen komt de vertaling van Hubertus van der Meer niet voor. De drie sonnetten zijn wel eerder vertaald door Matthys van de Merwede en één sonnet door Jan van Hout.[5]

Even dacht ik drie onbekende vertalingen te kunnen toevoegen aan de lijst, maar dat gaat niet door. In 1935 werd het proefschrift besproken door C.L. Thijssen-Schoute in De Nieuwe Taalgids en zij schrijft al dat Ypes de drie vertalingen van Van der Meer niet heeft opgemerkt.[6] Thijsse-Schoute vindt de vertalingen abominabel slecht en noemt ze ‘een verwaterde en hoogst smakeloze uitbreiding van de vertalingen van van de Merwede’. – Jan Bruggeman


[1] Dit werk verscheen oorspronkelijk in het Latijn, Historia papatus (Amsterdam 1684).

[2] Er verscheen al een uitgave in 1669, met de titel Boom der kennis, uitgegeven door Gerrit van Goedesbergh te Amsterdam.

[3] Ik gebruikte Le Rime di M. Francesco Petrarca riscontrate con ottimi esemplari stampati, con la tavola di tutte le rime del Canzoniere ridotte coi versi interi sotto le lettere vocali (Venetië 1747).

[4] Jacob Campo Weyerman, Maandelyksche ’t Zamenspraaken tusschen de dooden en de levenden (Amsterdam 1726), p. 579-583. Marja Geesink schreef hier al over in haar artikel ‘Verscheide Byzonderheden, tot nog toe by geen schryvers aangeraakt. Weyerman en Isaac Bullart’, in: Med JCW 20 (1997), p. 115-122.

[5] De vertalingen van Matthys van de Merwede staan in zijn Uyt-heemsen oorlog ofte Roomse min-triomfen (’s-Gravenhage 1651), p. 192-194. Jan van Hout vertaalde sonnet 107 in Der stadt Leyden Dienst-bouc ([Leiden] 1602), p. 2. Het proefschrift van Ypes is tegenwoordig te raadplegen op de website van de dbnl. https://www.dbnl.org/tekst/ypes001petr01_01/

[6] C.L. Thijssen-Schoute, [Recensie] ‘Dr. Catha Ypes, Petrarca in de Nederlandse letterkunde (diss. A’dam), Uitgeversbedrijf De Spieghel, Amsterdam ’34’, in: NTg 29 (1935), p. 90-95.

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.