Wie lost deze puzzel op?
donderdag 19 maart 2020 – Weyerman moest niets hebben van de Haagse kunsthandelaar Jacob Bart. Bart handelde in porselein, maar zijn hoofdinkomen haalde hij volgens Weyerman uit het oplappen van slechte schilderijen, om ze vervolgens als werk van een topschilder te verkopen.
Peter Altena heeft, alweer decennia geleden, een gedegen onderzoek naar Bart gedaan: het artikel laat zich nog steeds goed lezen, en meer dan er in het artikel staat is er sindsdien niet over de man boven tafel gekomen.[1] Twee vragen wist hij echter niet te beantwoorden: waar en wanneer is Jacob Bart overleden, en wat is er van het schilderijenbezit van Bart geworden?
Op 11 juni 1723, zo meldt Peter Altena, waren Bart en zijn vrouw Jacobmina Wynants nog in leven. Op 22 november 1726 verkoopt hun enige dochter, samen met haar man, het huis van haar moeder, die dan als wijlen de weduwe van Jacob Bart wordt aangeduid. Maar het overlijden van Bart en dat van zijn vrouw zijn niet in de Haagse archieven teruggevonden.
Jacob Bart was, als we Weyerman mogen geloven, op 1 april 1726 al niet meer in leven. Weyerman noemt hem dan ‘den geweezen Japansche Konstkooper’: niet alleen handelde Bart in Aziatisch aardewerk, hij deed dat ook nog eens in een pand waar ‘de drie Japanners’ uithingen.
Weyerman beweerde kort tevoren bij een veiling in Haarlem geweest te zijn en suggereert dat daar de opgetuigde werken van Jacob Bart verkocht waren.[2] Hij ontmoet er iemand die zegt dat hij een schilderij heeft dat hem veel meer zal aanspreken dan al die dubieuze schilderijen. Weyerman gaat met hem mee en krijgt een allegorie van de VRYHEIT te zien, waarover hij inderdaad in vervoering raakt: hij zet de lezer een uitgebreide lofzang op de vrijheid voor.
Als ik de tekst goed interpreteer, heeft dat schilderij nooit bestaan, maar heeft Weyerman alleen zijn vreugde over de vrijheid in de Republiek willen bezingen en dat in een symbolische jas gestoken. Op 1 april mocht hij zijn lezers best een klein beetje op het verkeerde been zetten.
Terug naar de verkoping. Weyerman noemt vier grote namen die ten onrechte aan de schilderijen daar werden gekoppeld: Rubens, Rembrandt, Pellegrino en Pedro Verbrugge. Via Delpher kwam ik erachter dat er in de maanden voor april 1726 maar voor één zo’n Haarlemse veiling is geadverteerd. Die was op 5 maart 1726 op het Princenhof en werd vanaf 14 februari vijfmaal in de Oprechte Haerlemse Courant aangekondigd. De namen Pelegrino en Rubens vallen, naast die van een grote rij andere gewaardeerde schilders. Evenzeer te denken geeft het, dat er een grote verzameling porselein onder de hamer kwam. Was dat de handelsvoorraad van de winkel van Bart? Waarom zou die dan niet in Den Haag, maar in Haarlem geveild zijn?
Er lijkt geen exemplaar van de catalogus van deze veiling overgeleverd te zijn. Omdat de notaris die de veiling organiseerde niet genoemd wordt, was het voor mij niet doenlijk om iets over de veiling in het Haarlemse notarieel te vinden. Bart lijkt niet in Haarlem overleden te zijn en ook lijkt hij er niet in akten genoemd te worden.
Zoeken in Art Sales Online leverde echter wel een ander puzzelstukje op: een vroegere overlijdensdatum van Jacob Bart en een niet eerdergenoemde activiteit van hem. Op 9 april 1725, elf maanden eerder dan de genoemde Haarlemse veiling, vond in Den Haag de veiling plaats van een medailleverzameling die was ‘Nagelaten door wylen Jacob Bart’.[3] De veiling omvatte 608 penningen en een laatje waarin nog kavels A t/m I, K t/m T, V t/m Z, en AA t/m II, nog 33 kavels.
Er zijn dus meerdere puzzelstukjes, maar ik krijg de puzzel niet gelegd. Werden op 5 maart 1726 in Haarlem werkelijk de verzamelingen van Jacob Bart geveild, of heeft Weyerman een grote 1 april-grap met me uitgehaald? Als het om de nalatenschap van Bart ging, waarom vermelden de advertenties dan dat de eigenaar van de boedel ‘in ’t laetst van ’t Jaer 1725 is overleden’, terwijl Bart begin april 1725 al niet meer in leven was? Heeft die advertentie, die zo mooi bij het verhaal van Weyerman lijkt te passen, me misschien op het verkeerde been gezet?
Wie helpt me met deze puzzel op weg? – Jac Fuchs
[1] Peter Altena, ‘De wereld van Jacob Bart volgens Jacob Campo Weyerman’, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 6 (1983), p. 12-16.
[2] Den Echo des Weerelds deel 1, nr. 24 (1 april 1726), p. 185-186.
[3] Art Sales Online catalogus 330a: CATALOGUS Van een sindelyk en wel bewaart CABINET moderne zilvere MEDAILLES, Meest gehorende tot de Historie der Nederlanden, Vrankrijk, Engeland, Duytsland, Sweeden, Deenemarken, mitsgaders die der Pausen, en eenige geleerde en beroemde Mannen, Nagelaten door wylen Jacob Bart. Dewelke publycq Verkogt zullen werden op Maandag den 9. April 1725. Op de Groote Zaal van’t Hof. IN ‘sGRAVENHAGE. By ABRAH: DE HONDT. 1725.
Zeker, er zijn meer honden die Fikkie heten maar die Amsterdamse Bart is wat mysterieus. Hij is niet direct aan zijn DTB (familie)naamgenoten in Amsterdam te linken en een graf in de Amsterdamse Oude Kerk vond ik niet in het online gravenregister van de Oude Kerk…
Natuurlijk gekeken in het DTB Den Haag.
Vondst in Amsterdam: het zou mooi zijn als dit de gezochte Jacob Bart is. Naam en jaartal kloppen met de rest van zijn biografie. Er waren alleen meer mannen die Jacob Bart heetten, dus zeker weten doen we het nog steeds niet.
Al gezocht in de DTB’s van Den Haag? Of is Jacob Bart ‘uyt de St. Nicolaas straat’ die op 21 juni 1723 in Amsterdam in de Oude Kerk werd begraven een toevallige naamgenoot (die toevallig in de gewenste periode overleed)?
Overigens: de veiling van 1 maart lijkt uitgesteld te zijn geweest. In de ’s Gravenhaegse Courant van 1 maart 1724 staat (als op een na laatste advertentie) nog een keer vrijwel dezelfde advertentie, maar nu met ‘Maendag den 20 Maert en volgende dagen’ als datum voor de veiling.
Die veiling van de kunstverzameling van Jacob Bart, begin 1724, en daarbij komend een nog vroegere datum voor zijn overlijden, dat is een prachtige vondst!
Het toont aan dat ik teveel in Den Echo des Weereldts van 1 april 1726 heb willen lezen. Weyerman was kort tevoren waarschijnlijk wel op een veiling met slechte schilderijen in Haarlem geweest, vermoedelijk die van de advertentie die ik noemde, maar hij noemde Jacob Bart er kennelijk niet bij omdat het zijn collectie was, maar alleen om aan te geven hoezeer er aan de schilderijen op die veiling geknoeid was. Ik heb me dus inderdaad door Weyerman op het verkeerde been laten zetten, maar troost me met de gedachte dat dat tot een geweldige vondst van Rietje geleid heeft.
Ter aanvulling nog wat extra puzzelstukjes:
In de Oprechte Haerlemsche Courant van 24-5-1714 staat de volgende advertentie:
In de Oprechte Haerlemsche Courant van 19-3-1715 wordt een kunstveiling aangekondigd ’tot Haerlem op de Zael van ’t Princen-Hof’, met schilderijen en enige waterverfjes van de voormalige stadssecretaris Q. van Stryen. Ook hier worden beroemde kunstenaars vermeld. Eén van de adressen waar de catalogus verkrijgbaar is, is Jacob Bart. Hetzelfde geldt voor Oprechte Haerlemsche Courant van 20-3-1717 waarin de Haarlemse veiling wordt aangekondigd van het kunstbezit van Henry Crommelin.
In de ’s Gravenhaegse Courant van 21-1-1724 kondigt de weduwe van Jacob Bart een ‘Vendutie’ aan die in april zal plaatsvinden: van ‘hare Porceleynen en Schilderyen, daer onder van voorname Italiaense en Nederlandse Meesters’. Op 25-2-1724 herhaalt de weduwe de advertentie, deze keer met een uitgebreidere beschrijving van wat er in de Nieuwstraat te Den Haag op 1-3-1724 onder de hamer zal gaan:
Ergo: Bart handelde inderdaad in bloemen (tulpen), porselein en kunst. Meer dan eens blijkt er een connectie met Haarlem, wat ook Weyerman al suggereerde. Bart is al eind 1723, begin 1724 overleden. Getuige het woonadres dat zijn weduwe in laatstgenoemde advertentie opgeeft, moet Bart in Den Haag de geest hebben gegeven. Op de vraag ‘wat is er van het schilderijenbezit van Bart geworden?’, luidt het antwoord: verkocht op 1-3-1724.