Het Recht des Huuwelyks
dinsdag 26 mei 2020 – Het huwelijk is een onderwerp dat regelmatig ter sprake komt in de tijdschriften van Weyerman. In die satirische geschriften is de schrijver vrijwel altijd negatief over het huwelijk. Hij moet er niets van hebben. Elke vrouw is er namelijk op uit een man te strikken en dan verliest hij zijn vrijheid. Daar kan niet genoeg op gewezen worden.
Alle Vrouwen, van den Hoepelrok tot aan den Baayenrok, zyn Staatkundige Toveressen, gevloekt met duyzende Krygslisten om de Mannen het net over den Bol te haalen.[1]
Er is een heel scala van uitspraken in het oeuvre van Weyerman te verzamelen, waarin negatief geschreven wordt over het huwelijk en vrouwen. Zij zijn ontrouw en wellustig. Bovendien zullen zij hun echtgenoot keer op keer bedriegen, zodat je als man er nooit zeker van bent dat jij de vader van je kinderen bent.
We kunnen ons natuurlijk afvragen of dit niet een bepaalde houding is die Weyerman in zijn rol van satiricus aannam. Hij laakte weliswaar het huwelijk, maar trouwde zelf wel, ook al duurde het heel lang voordat hij zich ertoe zette. In 1713 deed hij een trouwbelofte aan Johanna Ernst, maar zij moest veertien jaar wachten tot hij op 31 maart 1727 officieel met haar trouwde voor de schepenen van Nijenrode/Breukelen.[2] Weyerman was toen al 49 jaar.
Dat weerhield hem er niet van zijn lezers keer op keer te waarschuwen toch vooral niet in het huwelijksbootje te stappen, want het is gedaan met je vrijheid en rust.
Een Turk, die zyn rust zoekt, neemt maar een Vrouw; en een Nederlander, die de zyne bemint, neemt ’er geen.[3]
Al deze uitspraken over het huwelijk waren voor Marleen de Vries aanleiding om in 1995 een zeer onderhoudend artikel te schrijven ‘Over bindingsangst bij Weyerman’.[4] Nog veel eerder, in 1980, maakte Hans Verstraate een werkstuk met als onderwerp Jacob Campo Weyerman en het huwelijk.[5]
In het eerste deel van Den Ontleeder der Gebreeken (1724) staan in de afleveringen 37 en 38 ook teksten over het huwelijk, getiteld ‘Het Recht des Huuwelyks’ en ‘Het oprecht Recht des Huuwelyks’.[6]
In de eerste tekst schrijft Weyerman dat het huwelijksrecht niet valt onder het burgerlijk recht, het natuurrecht of het volkenrecht. Ook in déze tekst wordt gewaarschuwd tegen de vrouw. Er is altijd wat. Als de vrouw jong is, dan is ze verwaand en als ze oud is, dan is ze jaloers. Als ze lelijk is, mishaagt zij haar man en als zij mooi is, trachten duizenden haar te bezitten. En wat is er moeilijker dan een meloen te bewaren, die iedereen doet watertanden?
In de volgende aflevering van Den Ontleeder herroept Weyerman zijn eerdere tekst. Het recht des huwelijks is wel degelijk verbonden met het burgerlijk recht, het natuurrecht en het volkenrecht. Het burgerlijk recht zorgt ervoor dat de kinderen voortgekomen uit een huwelijk wettig verklaard worden. Het huwelijksrecht is ook verbonden met het volkenrecht. De man, met zijn beter oordeel, bewaakt het vaderland en de vrouw zorgt voor de kinderen. Het huwelijk is eveneens verbonden met het natuurrecht, want het inspireert de mannen en vrouwen om te paren.
Toch eindigt ook deze tekst met een waarschuwing. De man kan niet voorzichtig genoeg zijn in zijn huwelijkskeuze, ‘want een kwaadaardige Aarde communiceert altoos haar verderffelyke Eigenschap aan de Stam en aan de takken van de mannelyken Eik die in haar gepoot wort’.[7]
Beide teksten vond ik terug in het filosofische werk van Emanuele Tesauro, Introduction aux vertus morales et héroiques (Brussel 1712).[8] Het hoofdstuk ‘Du Droit de Mariage’ is de bron geweest voor Weyermans tekst, maar er is wel een verschil. Weyerman schrijft niet dat het huwelijk wel en niet verbonden is met het goddelijk recht, zoals in de bron. Dat doet hij wel in ‘Eenige godgeleerde en zeedekundige aanmerkingen, over den tekst des evangelists Lukas, kap. 14. vers 20. Ende een ander zeyde, Ik hebbe een wyf getrouwt, ende daarom en kan ik niet komen’, dat tien jaar later verscheen.[9] Hier vinden we dezelfde tekst over het huwelijk terug. Over de gebruikte bronnen voor dit werk van Weyerman zal ik in de toekomst nog meer vertellen.
Weyerman mag dan geen baanbrekend denker zijn geweest; hij was wel een groot stilist, met name voor wat betreft zijn metaforen.[10] Lees maar eens wat hij doet met de vergelijking ‘comme des serpens entre les fleurs’ [= als slangen tussen de bloemen]. Bij Weyerman wordt dat: ‘Dus zat de Aspis-slang van Kleopatra te loeren onder de groene bladen der rype Vygen’.[11] Dat noem ik nog eens creatief vertalen. – Jan Bruggeman
[1] De zeldzaame leevens-byzonderheden van Laurens Arminius (Amsterdam 1738), p. 249.
[2] G.J. Rehm, ‘Jacob Campo Weyerman en zijn familie’, in: De Nederlandsche Leeuw 75 (1958), kolom 363. Overgenomen in: MedJCW 2 (1979), p. 201.
[3] Den Amsterdamschen Hermes, dl. 1, afl. 45, 4 augustus 1722, p. 357.
[4] Marleen de Vries, ‘Over bindingsangst bij Weyerman’, in: MedJCW 18 (1995), p. 105-111.
[5] Hans Verstraate, ‘Hy zal zig nooit vertrouwen in Hymnus bootje, o neen!’ Jacob Campo Weyerman en het huwelijk aan de hand van een fragment uit ‘Den Amsterdamschen Hermes’ van dinsdag 27 juli 1723 (ongepubliceerd werkstuk Universiteit Leiden, werkcollege Letterkunde II, onder leiding van Karel Bostoen, 1980).
[6] Den Ontleeder der Gebreeken, dl. 1, afl. 37 (19 juni 1724), p. 290-292 en afl. 38 (26 juni 1724), p. 297-300.
[7] Den Ontleeder der Gebreeken, dl. 1, afl. 38 (26 juni 1724), p. 300.
[8] Introduction aux vertus morales et héroiques (Brussel 1712), dl. 2, boek 16, hfst. 12 (‘Du Droit de Mariage’), p. 59-65. Het werk verscheen oorspronkelijk in 1670 in het Italiaans. Zie Voetnoot 160.
[9] Deze tekst is zelf weer een onderdeel van Eenige scherpe aanmerkingen over de Historie des Pausdoms (Amsterdam 1734). De tekst over het huwelijk staat op p. 25-30.
[10] De uitspraak is van Jac Fuchs, maar ik neem hem over, want steeds meer raak ik ervan overtuigd dat Weyerman voor zijn filosofisch getinte artikelen voortdurend gebruik heeft gemaakt van oudere bronnen.
[11] In ‘Eenige godgeleerde en zeedekundige aanmerkingen’ blijft Weyerman veel dichter bij de tekst. Hier vertaalt hij de vergelijking met ‘gelyk de slangen onder de welruykende violieren’. De oorspronkelijke Italiaanse tekst heeft: come Serpi tra’ Fiori’.