dinsdag 14 juli 2020 – In de inleiding bij haar rubriek Merkwaardig presenteerde Rietje van Vliet onlangs de Friese jonker Onno Zwier van Haren (zie zijn portret hiernaast). Hij is vermaard als politicus en schrijver-dichter, maar nog meer bekend doordat hij in 1760 door twee dochters van incest werd beschuldigd.
Van Haren, levend van 1713-1799, was een vertrouweling van prins Willem IV. Hij had verschillende belangrijke openbare functies bekleed, onder meer was hij lid van de Raad van State. Op het moment van de beschuldiging was hij namens Friesland lid van de Staten-Generaal.
Aan zijn politieke carrière kwam door de nooit geheel opgehelderde incest-affaire een abrupt einde. Op zijn buitenplaats in Wolvega schreef hij daarna een omvangrijk literair oeuvre bestaande uit toneelstukken, gedichten en een heldenepos over de Geuzen, dat grote bekendheid kreeg doordat het in 1785 door Feith en Bilderdijk opnieuw werd uitgegeven.
In februari 1810 sprak Joan Melchior Kemper in Amsterdam bij de Hollandsche Maatschappij voor Fraaije Kunsten en Wetenschappen over Van Haren als vaderlandslievend dichter. Met de inlijving bij Frankrijk op komst nam het nationale gevoel toe en begon de oud-patriot Kemper zich steeds meer in anti-Franse zin te uiten. Hij was in 1809 in Leiden benoemd tot hoogleraar in het recht, en hij was uitgegroeid tot een prominent geleerde met veel maatschappelijk gezag.
In zijn rede over Van Haren citeerde Kemper uit diens vaderlandslievende dichtwerk en ging hij vooral in op De Geuzen. Hij noemde de incest-affaire slechts terloops. De verwijdering van Van Haren uit het openbare leven was volgens hem het gevolg van een vooropgezet plan met politieke oogmerken. De rede over Van Haren trok veel aandacht en zo kwam Kemper ook in contact met diens kleinzoon, de orangist Gijsbert Karel van Hogendorp.
Deze ontmoeting, die verstrekkende gevolgen zou hebben, memoreerde ik terloops in mijn artikel over Kemper als wegbereider van de constitutionele monarchie in het winternummer van de Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman (2018). Dat de rede over Van Haren de aanleiding geweest zou zijn voor een eerste ontmoeting tussen oud-patriot en orangist, leidde bij enkele kenners van Van Hogendorp echter tot verbazing en ongeloof, omdat deze ‘zijn grootvader wel kon schieten’ en ‘de herinnering aan hem had verdrongen’.
Een nadere toelichting is dan ook alsnog op haar plaats. J. de Bosch Kemper maakte er in zijn Staatkundige geschiedenis van Nederland (1868) al melding van dat zijn vader de vermaarde Amsterdamse rede van 1810 daarna ook in 1811 te Leiden en in 1813 in Den Haag hield. Dat had volgens hem Van Hogendorp de gelegenheid geboden om Kemper voor het eerst persoonlijk te ontmoeten. Johanna Naber noemde de ontmoeting en ook de aanleiding in haar informatieve biografie van Kemper, maar de toedracht werd gedetailleerder beschreven door A.J. Teychiné Stakenburg in zijn aardige monografie Gijsbert Karel van Hogendorp. Wegwijzer naar nieuwe tijden (1963), waarvoor hij het familie-archief raadpleegde.
Hij memoreerde dat in begin 1813 werd aangekondigd dat Kemper de rede over Onno Zwier van Haren ook nog eens zou houden in Diligentia in Den Haag, de woonplaats van Van Hogendorp. Dat beviel Van Hogendorp niet en hij arrangeerde een ontmoeting met Kemper om hem daarvan af te brengen. Het was de eerste maal dat ze elkaar spraken. Kemper vertelde Van Hogendorp dat het een louter literaire lezing zou worden. Deze legde zich er vervolgens bij neer en liet zelfs blijken dat hij aan zijn grootvader als dichter ‘eene der eerste plaatsen toekende op den Nederlandschen Parnassus’.
Deze ontmoeting tussen Kemper en Van Hogendorp leidde daarna tot een hechte relatie tussen beide mannen. Van Hogendorp was sterk gebaat bij deze relatie met een oud-patriot die Amsterdam, vanouds het politieke centrum, goed kende. In de cruciale weken van november-december 1813 zorgden Kemper en enkele ander oud-patriotten ervoor dat Van Hogendorp zijn behoudende koers bijstelde en dat daardoor in Amsterdam de komst van Oranje geaccepteerd werd.
Als commissaris-generaal voerde Kemper de politieke regie in Amsterdam en wist hij een politieke impasse over de te kiezen staatsvorm te doorbreken met de proclamatie van 2 december 1813. Daarin werd de constitutionele monarchie afgekondigd. Onno Zwier van Haren had zich indertijd ingezet voor de verheffing van Willem IV tot erfstadhouder. Zijn kleinzoon Gijsbert Karel van Hogendorp zou er – na de essentiële interventie van Kemper – voor zorgen dat prins Willem Frederik, de kleinzoon van Willem IV, tot soevereine vorst werd uitgeroepen. – Jan Postma