Den Nachtegaal van Monsieur de la Fontaine
donderdag 15 oktober 2020 – In De Rotterdamsche Hermes vertelt Weyerman dat Pontanus (1480-1539) de wens had dat klokken van zwanendons en klepels van vossenstaarten zouden worden gemaakt. Gelukkig gaat niet elke wens in vervulling, ‘want hoe menig zoet Juffertje zou dan, gelyk de Nachtegaal van Monsieur la Fontaine, tusschen de bouten van haar Galant worden geattrapeert’.[1]
Toen ik het verhaal ‘de Nachtegaal’ probeerde te vinden in een moderne editie van de Contes et Nouvelles van Jean de La Fontaine, vond ik geen verhaal met de titel ‘Le rossignol’.[2] Er is wel een fabel ‘Le milan et le rossignol’ (‘De wouw en de nachtegaal’), maar die wordt niet bedoeld.
De situatie werd nog verwarrender, want in Den Echo des Weerelds (dl. 1, afl. 23) zegt Weyerman dat hij een vertaling zal geven van ‘Den nachtegaal’.[3] Er verschijnt echter geen vertaling in de daarop volgende afleveringen. In aflevering 51 van de eerste jaargang komt de nachtegaal opnieuw aan de orde. Weyerman schrijft:
Met het overaardig Sprookje van den Nachtegaal, berymt door le Sieur de la Fontaine, en verduyst door den Echo des Weerelds, zal den Autheur van dit Papier het Getal van zyn Bestek besluyten. Hy zal zo veels te liever dien Last op zyn Schouders laaden, dewyl hy den Heer Jan de la Fontaine heeft voorgestelt aan de Nederlandsche Dichters als een moeyelyk Model, om te vertaalen, ofschoon hy overtuygt is, Dat de hedensdaagsche Schryvers gelyk zyn aan de Advokaaten en aan de Soldaaten van Fortuyn, Dat Driemanschap bekreunt zig zeer zelden met de Rechtvaardigheyt van de Zaak waar in het zig inwikkelt, als de Pen en den Degen torssende om den Broode.[4]
Maar ook in de laatste aflevering: geen nachtegaal.
Wel komt Weyerman met een ‘Waarschouwing’, waarin staat wat hij in de eerste aflevering van de nieuwe jaargang zal behandelen. Ook het onderwerp voor aflevering 2 kondigt hij al aan: ‘en op den navolgende Maandag zal hy zyn Gemoed quyten aangaande het Sprookje van den NACHTEGAAL’.[5]
Aflevering 2 van de tweede jaargang opent Weyerman met de volgende zin:
Zeer na was ik geavanceert tot aan de sesde Bladzy van myn Vertaaling des Nachtegaals, (zegt den Echo des Weerelds) toen ik een ongewoon Gestommel kwam te hooren aan de deur van myn Studeerkamer, en op het Geroep, Wie is daar? zag ik Demon, die een Postillions Valies op den Nek had, binnen treeden.[6]
Vervolgens trakteert Weyerman de lezer op de inhoud van vijf brieven. Hierna blijft het lange tijd stil. Pas in aflevering 12 (6 januari 1727) komt Weyerman met de vertelling ‘Den nachtegaal’.[7]
Eyndelyk en ten Laatsten komt den Echo des Weerelds opdaagen met het by hem vertaalde en berymde Sprookje, gedoopt den NACHTEGAAL van Monsieur de la Fontaine, een Fransch Poeet, wiens Sprookjes de nederduytsche Dichters onder den Rang der onvertaalbaare Vertellingjes eenpaariglyk boeken. Wat daar van zy weet ik niet, zegt den Vertaalder, doch ik weet dat ’er Niets onvertaalbaar is voor een Man die een Taalkunde bezit, die weet te geeven en te neemen, en die een Zaak van gelyke Waarde lêveren kan zo wel voor den Zin, als voor de Woorden. Doch dat zommige Dichters die hun Leerjaaren hebben gestaan by Ootjestrekkers, en niet anders konnen berymen als een Manneke na een Manneke, een Muys voor een Olifant aanzien, is my mee niet onbekent, en dewyl my zulks niet raakt konnen zy, zo ’t hun lust, dat goedkeuren of doemen.[8]
Tussen de eerste aankondiging en de uiteindelijke publicatie zitten meer dan negen maanden. Ik sta wat langer stil bij al deze aankondigingen, want ze laten ons iets zien van het langzame vertaalproces. Het heeft Weyerman er echter niet van weerhouden nog meer vertellingen van La Fontaine te vertalen. In 1730 deelde hij zelfs mee dat De sprookjes en vertellingjes van Jean de La Fontaine zouden verschijnen in een vierdelige uitgave samen met nog andere vertaalde werken (zie Voetnoot 174).
Na ‘Den nachtegaal’ verschijnt in Den Echo des Weerelds de feuilleton ‘Den opkomst en den val van een koffihuys nichtje’. Ook dat is een vertaling en mogelijk heeft Weyerman aan beide vertalingen tegelijk gewerkt (zie Voetnoot 36).
Samenvatting van ‘Den nachtegaal’
Een jong meisje had een geliefde, die graag alleen met haar wilde zijn, maar dat lukte niet, want zij werd streng bewaakt door haar moeder.
‘Wat moet ik doen?’ vroeg Rosa. ‘Laat een bed dekken in het tuinhuis’, raadde Jakob haar aan.
Die nacht deed Rosa geen oog meer dicht en woelde onrustig in haar bed. Haar moeder vroeg haar de volgende dag wat eraan schortte. Zij klaagde over het warme weer en vroeg om een bed te laten dekken in het tuinhuis. Het was daar veel frisser en ze zou door de nachtegaal gewekt worden. Haar vader was het daar niet mee eens, maar liet zich uiteindelijk overreden en dus werd er een bed gereedgemaakt.
De gelieven ontmoetten elkaar en beleefden samen een heerlijke nacht. Uiteindelijk vielen zij in slaap.
De volgende dag stond de vader vroeg op en was benieuwd of zijn dochter goed had geslapen. De man wist niet wat hij zag, want het paar lag erbij als Adam en Eva voor de zondeval. Rosa hield Jakobs ‘nachtegaal’ nog in haar hand.
De vader vloog naar het slaapvertrek van zijn echtgenote. Toen de moeder haar dochter met Jakob zag, werd ze woedend en wilde haar dochter uitmaken ‘voor een Kluyf, voor een gezengde Poes, voor een Theresâs Duyf’. De vader reageerde veel doortastender en liet de pastoor en de notaris komen en eiste dat Jakob met zijn dochter zou trouwen.
Daar hoefde Jakob niet lang over na te denken en zo werd het paar in de echt verbonden.
Het verhaal is gebaseerd op een vertelling uit de Decamerone van Boccaccio (dag 5, verhaal 6). Voor Weyerman was ‘Den nachtegaal’ een verhaal van Jean de La Fontaine, maar dat is het niet. De Contes verschenen in enkele delen in verschillende jaren; in de eerste drukken komt dit verhaal niet voor.
Aan het einde van de zeventiende eeuw verschijnen de eerste uitgaven met alle verhalen. Daarin worden ook vijf vertellingen opgenomen die qua stijl en inhoud lijken op die van La Fontaine, maar niet van hem zijn.[9] Bij ‘Le rossignol’ staat vermeld: ‘Par Mr…..’.
In de uitgave van 1764 worden de namen van de auteurs van deze vijf vertellingen genoemd. Drie zijn er van Autereau, één van Vergier en ‘Le rossignol’ wordt toegeschreven aan twee dichters: Lamblin, adviseur van het parlement in Dijon, of Du Trousset de Valincourt, lid van de Académie française.
In 1822/23 zet de jurist en publicist Claude-Nicolas Amanton alles op losse schroeven. In een bijdrage in Journal de Dijon et de la Côte-d’Or en twee brieven weerlegt hij de toeschrijvingen.[10] Het gedicht ‘Le rossignol’ blijkt niet van Du Trousset de Valincourt, al heeft deze auteur wel een gedicht geschreven met de titel ‘Le rossignol en cage’.[11] Amanton veronderstelt dat de editeur van de Contes de titel heeft verward met ‘Le rossignol’.
Verder heeft Amanton ontdekt dat er nooit een parlementsadviseur met de naam Lamblin is geweest, noch een dichter in Dijon of Bourgogne met die naam. Er was wel een adviseur Jean-Baptiste Lantin. Diens tweede zoon, met dezelfde voornaam, was een dichter, van wie enkele vertellingen in versvorm bewaard zijn gebleven. Het is echter niet met zekerheid te zeggen of hij de dichter is van ‘Le rossignol’.
Wat de Franse literatuurhistorici hier tegenwoordig van denken, weet ik niet. In de loop van de negentiende eeuw verdwijnen de vijf vertellingen uit de uitgaven. In de editie van 1850 en 1866 bijvoorbeeld komen de verhalen niet meer voor.
In het postuum verschenen tijdschrift Het Oog in ’t Zeil uit Weyerman nog eens zijn bewondering voor de Contes van La Fontaine.[12] De vertalingen die Weyerman heeft gemaakt zijn heel erg knap. Ze zijn geestig, prikkelend, maar gaan nooit te ver. Daar kunnen wij hém weer om bewonderen. – Jan Bruggeman
[1] De Rotterdamsche Hermes, afl. 32 (27 februari 1721), p. 200.
[2] Voor mijn onderzoek maakte ik gebruik van deel 1 van Œuvres complètes, ed. Jean-Pierre Collinet, uit 1991 (Collection Bibliothèque de la Pléiade).
[3] Den Echo des Weerelds, dl. 1, afl. 23 (25 maart 1726), p. 184.
[4] Den Echo des Weerelds, dl. 1, afl. 51 (7 oktober 1726), p. 408.
[5] Den Echo des Weerelds, dl. 1, afl. 52 (14 oktober 1726), p. 416.
[6] Den Echo des Weerelds, dl. 2, afl. 2 (28 oktober 1726), p. 9.
[7] Den Echo des Weerelds, dl. 2, afl. 12 (6 januari 1727), p. 90-96. Welke editie van de Contes Weyerman heeft gebruikt, is niet te zeggen.
In deel 2, p. 340 van Den Ontleeder der Gebreeken verwijst Weyerman naar het verhaal ‘La Fiancé du Roi de Garbe’. In een voetnoot schrijft hij: ‘Voyêz les Contes de la Fontaine, Conte 12e. Veuve de huit Galans il la prit poûr Pucelle’.
Ik heb echter geen enkele uitgave kunnen vinden waarin dit verhaal het twaalfde is: het is steeds de dertiende vertelling. Ik zag de edities uit 1685, 1699, 1701, 1709, 1718 en 1721.
[8] Den Echo des Weerelds, dl. 2, afl. 12 (6 januari 1727), p. 89-90.
[9] Voor het eerst in de editie Amsterdam, Pierre Brunel, 1699, p. 232-247.
[10] De bijdrage in Journal de Dijon et de la Côte-d’Or (20 november 1822) heb ik niet gelezen. De brieven staan in C.-N. Amanton, Lettres bourguignonnes, ou correspondance sur divers points d’histoire littéraire, de biographie, de bibliographie, etc. (Parijs/Dijon 1823), p. 1-9.
[11] Dit gedicht is door Bouhours toegeschreven aan Du Trousset de Valincourt. Zie Bouhours’ Recueil de vers choisis (Parijs 1693), p. 62-64.