Met René Koekkoek naar 1800 en nu
donderdag 29 oktober 2020 – In Revolutionaire tijden. Politieke en idealen rond 1800, zeer onlangs verschenen, citeert de Utrechtse historicus René Koekkoek tot twee keer toe de Italiaanse geschiedfilosoof Benedetto Croce: ‘Alle ware geschiedenis is eigentijdse geschiedenis’. Het klinkt de eerste keer als een axioma dat onbevangenheid uitsluit – alles is immers politiek, ja, zeker vermeende onbevangenheid! – en beperking tot voor hedendaagse consumptie bruikbare geschiedschrijving voorschrijft.
De manier waarop Koekkoek in zijn boek een viertal Atlantische revoluties beschouwt en met actuele vraagstukken verbindt, is echter volstrekt geloofwaardig én inspirerend. Aan het slot van zijn boek haalt hij Croce andermaal aan en dan is (bij deze lezer althans) iedere vrees voor doctrinaire politieke correctheid geweken.
In zijn boek beschrijft en analyseert Koekkoek de Amerikaanse, de Franse, de Haïtiaanse en de Bataafse Revoluties. In de hoofdstukken krijgen persoonlijke geschiedenissen – die van Thomas Paine, George Mason, Belinda Sutton en vele anderen – hun plaats. Het ‘narratief’, zoals dat tegenwoordig heet, blijft zo concreet en tastbaar. In hun geschiedenissen komt de dubbelzinnigheid van de revolutionaire idealen goed tot uitdrukking: waar de revoluties voor de ene groep bevrijdend werkten, daar bevestigden ze de uitsluiting van anderen.
Over de Haïtiaanse revolutie had ik al wel eerder gelezen – ik meen in een artikel van Koekkoek –, maar het bloedige karakter ervan was me niet eerder zo goed duidelijk gemaakt. In dit Haïtiaanse hoofdstuk wordt heel duidelijk hoe velen, ook met radicaal verschillende posities, zich de winst van de revolutie toe-eigenden. De Franse planters in Haïti rekenden erop dat ze eindelijk in Parijs een stem in het kapittel zouden krijgen. Toen ze omwille van de overtuigingskracht ook hun slaven in de telling meenamen, vroeg Mirabeau of de planters de kleurlingen en negers tot de mensen of de lastdieren rekenden.
Haïtianen die tot de ‘vrije zwarte bevolking’ behoorden en zelf ook plantages runden, zoals de legendarische Toussaint Louverture, eisten zeggenschap. De rijke Vincent Ogé kwam de zaak tot in Parijs bepleiten, aanvankelijk met succes. Maar toen hij met de Parijse toezeggingen thuis kwam, zijn zin niet kreeg en in opstand kwam, werd hij doodgemarteld. Het lot van Louverture was niet veel gunstiger. De revolutie keerde niet aan iedereen macht uit, maar bekrachtigde voor veel machtelozen de machteloosheid.
In 1795, toen de Bataafse Republiek nog maar net bestond, vond er een slavenopstand op Curaçao plaats, die door het koloniale leger op brute wijze onderdrukt werd. Aan deze opstand wijdt Koekkoek onthutsende bladzijden, maar belangrijker is dat deze en de Haïtiaanse revoluties tot voor kort uit de geschiedenis van Atlantische revoluties werden gelaten. De tropische opstandigheid had dan zogenaamd niets met de revolutionaire idealen van Europa en Noord-Amerika te maken, maar was gewoon haat tegen de Europeanen. Hij laat ook zien hoe deze revoluties door emancipatoire bewegingen worden afgestoft.
De schrijfstijl van Koekkoek is bijzonder aangenaam. Hij veroorlooft zich originele vergelijkingen en persoonlijke terzijdes, waarvan het verhaal geweldig opknapt. Hij verrijkt ook het denken over eigentijds populisme met een verkenning van het fenomeen ‘acclamatiedemocratie’. Verder maakt hij duidelijk hoe de voortzetting van de revoluties werd gestuit door afkeer van terreur en chaos, waarin de revoluties ontaard waren. Dat revolutionairen als Ockerse in de nieuwe eeuw afstand namen van de revolutie, heeft dus niets te maken met karakterloosheid, maar met nieuwe ervaringen en praktische zin. En met de napoleontische oppermacht.
Slechts een paar keer volgde ik Koekkoek niet, bijvoorbeeld in hippigheden als ‘conversatieskills’ of het lelijke ‘op een dagelijkse basis’. Dat Gerrit Paape nog even als cameootje verschijnt met zijn veel geciteerde uitspraak over de ‘hogeschool van patriottisme en revolutie’ is fraai, maar de duiding ervan is onjuist: Paape heeft het niet over de Franse Revolutie, zoals Koekkoek stelt, maar over de vervolging door Oranjes en de verdrijving naar Frankrijk. Wat de patriotten vooral tot revolutionairen maakte, waren de ontberingen en de emigratie. Maar verder niets dan lof en van harte aanbevolen. – Peter Altena