Weyerman en The anatomy of melancholy

dinsdag 1 december 2020 – Robert Burton (1577-1640) leed naar eigen zeggen aan melancholie. We zouden dat nu depressiviteit noemen. Om zichzelf uit de put te helpen, zette hij zich aan het bestuderen van het verschijnsel en schreef hij The anatomy of melancholy.
De eerste druk daarvan verscheen in 1621, maar hij bleef het werk de rest van zijn leven verbeteren. Het is een stevige pil die bol staat van verwijzingen naar andere auteurs, uit de Oudheid, maar ook uit recenter tijden.
Zo beschreven lijkt het werk een gruwel, maar dat is het niet. In Voetnoot 179 maakte Jan Bruggeman duidelijk dat The anatomy of melancholy heel leesbaar is en dat Burton stilistisch zeker niet onderdoet voor Weyerman.
Weyerman had grote waardering voor het werk. Dat wil zeggen: hij bewerkte er vaak passages uit. De Syberg-uitgave van 1984 bevat de eerste verwijzing naar een mogelijke ontlening aan Burton.[1] Een grote stap voorwaarts was een artikel van Theresia Koelewijn, die laat zien dat Weyerman bij het schrijven van zijn Vermakelyk wagenpraatje een wel heel ruime greep in The anatomy of melancholy heeft gedaan.[2]
Weyerman vermeldt zelf eenmaal dat hij Burton heeft geraadpleegd. Hij wreef medici alles aan wat hij onwenselijk gedrag vond; in Den Kluyzenaar in een vrolyk humeur verschuilt hij zich achter Burton voor de stelling dat dokters rokkenjagers zijn voor wie zelfs het huwelijk niet heilig is:[3]
Een * Brits Schryver plaatst de kantkoopsters, zangmeesters, theeverkoopsters, dansmeesters, en geneesheeren, op de groote lyst der koppelkunde; en vooral onderstelt hy stemmiglyk, Dat geen voorzorg bequaam is om den zegelring des huwelyks te verzekeren tegen de krygslist van den kruydkundigen kamervos.
* Burton, Anat. Melancoliae.
De voetnoot is om meerdere redenen curieus. Ten eerste geeft Weyerman de titel van The anatomy of melancholy in het Latijn, maar ik heb er geen Latijnse editie van kunnen vinden. Was dat dikdoenerij? Ten tweede heb ik een zin als deze niet bij Burton teruggevonden. En ten derde geeft een verwijzing bij Weyerman meestal niet aan dat hij een werk zelf gelezen heeft, maar nam hij verwijzingen juist over uit werken die hij las: een verwijzing naar Ovidius bij Weyerman zegt doorgaans niet dat hij Ovidius raadpleegde, maar dat hij de verwijzing naar Ovidius bij een andere schrijver, bijvoorbeeld bij Burton, gelezen had.
De voetnoot van Weyerman suggereert dat hij de verwijzing naar Burton in een in het Latijn geschreven boek heeft gevonden. Maar: zo’n werk dat, net als Weyerman, Burton deze uitspraak in de mond legt, heb ik nog niet kunnen vinden.
Het mooie van The anatomy of melancholy en van enkele andere werken die Weyerman vaker raadpleegde, is dat het werk een uitstekende inhoudsopgave heeft.[4] Weyerman kon dus vrij snel opzoeken waar hij een motto voor een tijdschriftaflevering, een pakkend citaat, of een heel betoog kon vinden. Het is meestal onmogelijk met zekerheid aan te geven waar Weyerman een motto vandaan heeft gehaald, maar toen ik onlangs weer een aantal motto’s bekeek, kwam ik er meer dan tien tegen die letterlijk met citaten in The anatomy of melancholy overeenstemmen.[5] Dat is een opvallend gegeven, maar niet goed genoeg voor de kern van een voetnoot.
Wat wordt dan ditmaal Weyermans bewerking van de week? In Voetnoot 176 schreef ik over het langdradige begin van het toneelstuk Den Persiaansche zydeweever. Kidi vertelt aan zijn schoonvader Grisanot hoe de Ierse ‘Ryksraaden’ door Hendrik II ingepalmd werden en hun vrijheid aan hem verloren: zo lokken vrouwen ook mannen het huwelijk in, om ze daarna genadeloos te commanderen. Kidi haalt daarbij de historicus Stanihurst als bron aan. Dat nu blijkt weer een voorbeeld van een overgenomen bronvermelding te zijn: Burton vertelt het verhaal óók met Stanihurst als bron:[6]
When those wild Irish Peeres, saith Stanihurst, were feasted by King Henry the second (at what time he kept his Christmas at Dublin) and had tasted of his Princelike cheese, generous wines, dainty fare, has seen his massie plate of silver, gold, inamel’d, beset with jewels, […] They would all be English forthwith, who but English, but when they had submitted themselves, and lost their former liberty, they began to rebell some of them, others repent of what they had done, when it was too late. ‘Tis so with us Batchelours […]
Daarmee is beslist nog niet alles over ontleningen in Den Persiaansche zydeweever gezegd. Bij uitstek is het derde toneel van de eerste akte verdacht. Daarin ondervraagt Praatjeby Grisanot over het gedrag van zijn vrouw: vertoont ze symptomen van verliefdheid op een ander, zoals bleek wegtrekken, geeuwen, en schouwburgbezoek? Voor de wetenschappelijke onderbouwing verwijst Praatjeby achtereenvolgens naar Bartholus den Engelsman, een zeker Zwaabs Praktizyn, Menander, den geleerde Cravatti, Theodoor en Vespasiaan, Wolfert van Beyeren en den Kasuist Escobar. Dat gezelschap trof ik niet bij Burton aan, maar het lijkt me uitgesloten dat Weyerman dit rijtje zo uit zijn mouw schudde. Wie vindt de hier gebruikte bron voor me? – Jac Fuchs
[1] Jacob Campo Weyerman, De leevens byzonderheden van Johan Hendrik, baron van Syberg. Ed. André Hanou en Hanna Schouten (Deventer 1984), deel 1b, p. 108 (toelichting bij Juno’s).
[2] Theresia Koelewijn, ‘Een mager boek doorspekt met het vet van andere schrijvers. Robert Burtons The Anatomy of Melancholy als bron van Vermakelyk Wagen-praatje van Jacob Campo Weyerman’, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 13 (1990), p. 1-20.
[3] Den Kluyzenaar in een vrolyk humeur, aflevering 5 (ongedateerd, vermoedelijk 2 maart 1733), p. 36-37.
[4] Ook goed toegankelijk door een uitstekende inhoudsopgave of index én door Weyerman gebruikt, zijn onder andere de Resolves van Felltham, Kaina kai Palaia, Things new and old van Spencer, The English Theophrastes van Boyer, en natuurlijk de Grand dictionaire historique van Moréri, met het bijbehorende Supplement.
[5] De Doorzigtige Heremyt afl. 9 en 12; Den Vrolyke Tuchtheer afl. 24, 28, 31 en 37; Den Laplandschen Tovertrommel afl. 3 en 8; Den Kluyzenaar in een Vrolyk Humeur afl. 9; en De Naakte Waarheyt afl. 8 en 9.
[6] Robert Burton, The anatomy of melancholy (Londen 1624), deel 3, sectie 2, lid 5, subsectie 3, p. 445. Ik citeer hier de Clarendon-editie (Oxford 1994, herdr. 2006), deel 3, p. 231-232. De passage is nieuw toegevoegd in de druk van 1624.