Een Amsterdams kanonniersoproer met nationale politieke repercussies

dinsdag 8 december 2020 – Een lokaal kanonniersoproer leidde tot grote opschudding in Amsterdam, waar de gebeurtenis zich in mei 1796 afspeelde. Het debat erover in de nieuwe Nationale Vergadering werkte als katalysator bij de verscherping van de nationale politieke tegenstellingen in de jonge Bataafse Republiek.

Jan Bernd Bicker, oud-stadsbestuurder van Amsterdam en vooraanstaand lid van de moderate fractie in het parlement, werd het onderwerp van heftige politieke discussies door zijn optreden bij het kanonniersoproer. Het debat bezorgde één van de leiders van de radicale hervormingsgezinde fractie in het parlement, Johan Valckenaer, ook in eigen kring een reputatie van onbetrouwbaarheid.

De achtergrond van het oproer was dat in april 1796 in Amsterdam een nieuw gematigd stadsbestuur aantrad, dat in conflict kwam met de invloedrijke radicale volkssociëteiten. Deze waren al langer verontwaardigd over het uitblijven van maatregelen tegen Oranjegezinde ambtenaren, die na de Bataafse revolutie in hun baan waren gehandhaafd. De opposanten waren vanaf november 1795 ondersteund door felle artikelen in het blad De Advocaat der Nationaale vrijheid, dat Johan Valckenaer uitgaf. Een belangrijk onderdeel van de vrijwillige stadsmilitie, de artilleristen ofwel kanonniers, koos ook de zijde van de radicale politieke clubs. Het kwam tot ongeregeldheden, het korps werd ontbonden en enkele kanonniers werden gearresteerd.    

Op 10 mei drong een grote menigte onder aanvoering van kanonniers het Amsterdamse stadhuis binnen. De aanwezige leden van het stadsbestuur werden gemolesteerd. Eerder gearresteerde relschoppers werden vrijgelaten. De volgende avond was het opnieuw onrustig.   In het holst van de nacht van 11 op 12 mei werd Bicker, die tijdelijk voorzitter was van de Nationale Vergadering, uit zijn bed gehaald door een afvaardiging van provincie en stad.[1] Bicker stemde ermee in om militairen, gelegerd in Den Haag, te verzoeken de orde te herstellen. Dat verzoek deed hij zonder andere leden van de Nationale Vergadering te raadplegen. 

De rust keerde daarna terug, zonder dat een daadwerkelijk ingrijpen van het Haagse garnizoen in Amsterdam nodig was. Toch werd in de Nationale Vergadering een heftig debat gevoerd: over de vraag of Bicker het verzoek op eigen houtje wel had mogen doen. Veertig afgevaardigden voerden het woord. Vooral Johan Valckenaer en Pieter Vreede, de leiders van de radicale hervormingsgezinden, maakten Bicker hevige verwijten. Het beleid van de voorzitter werd echter met 69 tegen 27 stemmen goedgekeurd. 

Daarna bleef het onderwerp nog veertien dagen lang terugkomen in de vergadering. De afgevaardigden bleven elkaar fel bestoken. De hervormingsgezinden werden door de moderaten echter al snel in de verdediging gedrongen. Het kanonniersoproer werd handig uitgebuit door de moderaten om de radicale volkssociëteiten en politieke clubs en daarmee de gehele hervormingsgezinde beweging in diskrediet te brengen. 

Voor de hervormingsgezinden was het pijnlijk dat het oproer al snel in verband werd gebracht met een neo-Jacobijnse samenzwering die rond dezelfde tijd in Parijs was ontdekt. De kwaadaardige geruchten spitsten zich toe op Johan Valckenaer. Hij zou heulen met de Parijse samenzweerders en hij zou in Amsterdam rechtstreeks de hand hebben gehad in het oproer. Valckenaer, die toch al een moeilijke verhouding met Pieter Vreede had, maakte zich vervolgens door zijn felle verweer onmogelijk, zowel bij de moderaten als bij zijn eigen politieke groep. 

Valckenaer vertrok eind mei als gezant naar Spanje en zou niet terugkeren in de politiek. Hij zou het stempel van ‘de zondebok van de kanonniersaffaire’ blijven dragen.[2] Al met al kwamen de hervormingsgezinden door de affaire in de Nationale Vergadering op een achterstand te staan. Zo constateerde de moderaat Johannes Lublink, die toch weinig ophad met de partijstrijd, nogal triomfantelijk dat ‘dit voorval de geest van het moderatismus niet weinig heeft versterkt’.[3]

Iemand die direct betrokken was bij de Amsterdamse lokale politiek, was de gematigd hervormingsgezinde patriot Alexander Gogel. Deze Amsterdamse koopman was na de Bataafse revolutie actief in de wereld van de volkssociëteiten en politieke clubs, en had eind 1795 nog clementie gevraagd voor enkele deelnemers aan eerdere ongeregeldheden. Langzamerhand had hij echter zijn bekomst gekregen van het radicalisme. Met het kanonniersoproer was voor hem de maat vol. Hij liet als vrijwillige ‘bombardier’ in een schriftelijke verklaring weten dat hij niet meer dienst wilde doen, zolang het corps burger-artillerie geen complete reorganisatie had ondergaan. Hij wilde niet in het onzekere verkeren met welke lieden hij dienst moest doen. 

Het oproer betekende het einde van Gogels Amsterdamse politieke activiteiten. Hij verlegde zijn belangstelling naar het nationale niveau.[4] Gogel zag met zorg hoe in de Nationale Vergadering het kanonniersoproer tot een verdere polarisering van de politieke verhoudingen leidde. Samen met de oud-predikant Willem Ockerse wilde hij door de oprichting van een politiek tijdschrift De Democraten een bijdrage leveren aan de oplossing van de politieke impasse in parlement. Kort na het kanonniersoproer verscheen het eerste nummer van dit hoogwaardige tijdschrift. Hoewel de redactie het gebruik van revolutionaire middelen ‘buiten en zelfs tegen de wet’ in uitzonderlijke gevallen niet uitsloot, veroordeelde zij met nadruk het kanonniersoproer. 

Voor de moderaat Bicker was zijn eigenmachtige optreden bij het kanonniersoproer, buiten de Nationale Vergadering om, het spectaculaire begin van een steeds slechter wordende beeldvorming bij de radicale hervormingsgezinden. Deze groep had steeds meer kritiek op Bicker en schilderde hem af als ‘een aristocraat van de oude stempel’. [5] Toen deze groep de politieke impasse doorbrak met de staatsgreep van 22 januari 1798, was de arrestatie van Bicker ‘onvermijdelijker’ dan van welke andere afgevaardigde ook. Het was één van de vele repercussies op nationaal niveau van het lokale kanonniersoproer in Amsterdam. – Jan Postma 

¶ Afbeelding: Gewelddadigheden van enige artilleristen (kanonniers) in de raadszaal te Amsterdam in de nacht van 10 op 11 mei 1796 (naar R. Vinkeles). Collectie Rijksmuseum Amsterdam.


[1] Mariëlle Hageman, De geschiedenis volgens Bicker 1746-1812 (Amsterdam 2018), p. 176-177. 

[2] Simon Schama, Patriotten en bevrijders.Revolutie in de Noordelijke Nederlanden 1780-1813  (Amsterdam 1989, derde druk), p. 308. 

[3] Cor de de Vries, Gespierde zielen. Johannes Lublink (1736-1816): menslievendheid, sociabiliteit en welzijnspolitiek in de achttiende eeuw (Hilversum 2020), p. 225. 

[4] Jan Postma, Alexander Gogel (1765-1821). Grondlegger van de Nederlandse staat (Hilversum 2017), p. 67.

[5] Joris Oddens, Pioniers in schaduwbeeld. Het eerste parlement van Nederland 1796-1798 (Nijmegen 2012), p. 320. 

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.