Weyerman aan het werk
dinsdag 2 februari 2021 – In de Maandelyksche ’t Zamenspraaken (1726) nam Weyerman als zevende samenspraak een gesprek op tussen Dante, Petrarca en Ronsard.[1] Het is een tekst die voor Weyermans doen beslist saai is. Maar hij geeft de lezers wat geschiedenis en hoge literatuur mee, en ook enkele diepzinnige overpeinzingen. Daar moet het hem om te doen zijn geweest.
Ook deze Voetnoot kan saai overkomen, maar mij gaat het ditmaal evenmin om de humor: wie mijn tekst leest krijgt hopelijk een indruk van hoe Weyerman als schrijver te werk ging.
Ook voor de zevende samenspraak was de belangrijkste bron de Académie des sciences et des arts van Isaac Bullart – Marja Geesink publiceerde hierover in 1997.[2]
In Voetnoot 194 is te lezen dat de bewerkte biografieën de kern van het gesprek vormen en dat Weyerman ze met zeven sonnetten en verbindende teksten aanvulde. Maar daarmee was hij er niet: er moesten zo’n 130 pagina’s met het gesprek gevuld worden. Het lag voor de hand om de levensbeschrijvingen aan te vullen met meer feiten en verhalen. Hiervoor greep Weyerman naar de Ménagiana, een verzameling historische weetjes en anekdotes, waarvan de delen soms zijn voorzien van een naamregister. Daar haalde hij de volgende details uit:
- Dat Dante een hoge dunk van zichzelf als geheimschrijver had;[3]
- De lichtgeraaktheid van François I;[4]
- Over het verbeelden van hemel en hel in navolging van de Divina commedia;[5]
- Hoe Augustyn Nicolaes zich met Petrarca probeerde te meten.[6]
Dat Dante zijn magnum opus oorspronkelijk in het Latijn had opgezet, had Weyerman waarschijnlijk uit Naudaeana et Patiniana. Van deze Latijnse verzen circuleren meerdere versies en de versie uit dit werk en die bij Weyerman komen overeen.[7] Hij had dat gegeven ook al gebruikt als opening van de Amsterdamsche Hermes van 20 januari 1722.
Met het uitbreiden van de autobiografische verhalen van Dante, Petrarca en Ronsard was Weyerman er nog niet. Daarom legde hij de Italiaanse dichters behalve een autobiografie ook een ‘zeedekundig’ vertoog in de mond. Dante, die uit Florence verbannen was, geeft af op de ‘Eygen-Liefde’ (egoïsme) voordat hij aan zijn levensverhaal begint, terwijl Petrarca eerst zijn licht laat schijnen over de ‘Verachting des Doods’.[8] Voor beide beschouwingen vond Weyerman zijn stof in The English Theophrastus van Abel Boyer.[9] Maar dat was voor Weyerman nog niet genoeg, getuige de uitweidingen die hij in deze toevoegingen inlast. Bij de Eygen-Liefde voegt hij voorbeelden toe: een anekdote over Vathek Billa, wat korte opmerkingen over historische figuren en tijdgenoten, en een tirade tegen verzamelaars van oudheden.[10] Bij de Verachting des Doods laat Weyerman Petrarca dieper ingaan op het gedrag van Cato, Brutus en Francis Spira.[11]
Waar Weyerman die extra’s vandaan haalde, is nog niet duidelijk, maar van het verhaal dat Dante ten beste geeft tussen de Eygen-Liefde en zijn levensverhaal in, is de bron weer wel aan te wijzen.[12] Die historie, over de diefstal van een schetsboek bij de verzamelaar Du Moustier door de kerkelijke gezant Pamphilio, nam Weyerman over uit de Mémoires historiques van Amelot de la Houssaie.[13]
Van een reeks toevoegingen is niet bekend hoe ze tot stand gekomen zijn. Er zijn nog geen voorbeelden voor ontdekt. Het is echter zeer de vraag of Weyerman ze zelf bedacht heeft.
Allereerst zijn er enkele anekdotes over uitspraken van Dante die ongetwijfeld eerder de ronde deden (p. 550-553). Het gebruik van de namen Malipierre (=Malipiero), Can de l’Escale (=Can Scala) en Verone (=Verona) wijzen op een Franse bron.
Verder schetst Weyerman de karakters van twee geliefden van Dante, Gentucca en Beatrice (p. 540-544 resp. p. 544-547): de eerste een nieuwsgierige en loslippige tante, de tweede een deugdzame dame. Deze schetsen kan Weyerman eveneens hebben overgenomen, maar hij kan ze ook hebben gemaakt op basis van algemene beschrijvingen van eigenschappen, zoals die bijvoorbeeld in The English Theophrastus te vinden zijn.
Ten slotte zijn er de voorbeelden van zelfzuchtig gedrag, met daarbij tevens een betoog dat het onzinnig is om oudheden te verzamelen (p. 515-519) en een beschrijving van ‘Fransche Beleefdheyt’ (uit de hoogte doen, p. 532-533). Deze vallen in de categorie ‘zeedekundige aanmerkingen’ à la English Theophrastus.
Omdat er nog enkele pagina’s gevuld moesten worden toen het gesprek tussen Dante, Petrarca en Ronsard afgerond was, vulde Weyerman als ‘den Autheur’ de laatste pagina’s met een lofzang op Mary Stuart en ‘Eenige Zeedekundige Aanmerkingen’.[14] Van de lofzang geeft Weyerman zelf de bron: de gedenkschriften van Brantome.[15] Van de ‘Zeedekundige Aanmerkingen’ kan ik de herkomst niet aangeven. Er valt dus nog genoeg aan deze samenspraak te onderzoeken. Niettemin hoop ik dat ik met deze Voetnoot – in het verlengde van het werk van Marja Geesink – meer inzicht heb gegeven in de constructie van deze aflevering van de Maandelyksche ’t Zamenspraaken. – Jac Fuchs
[1] Het gesprek vult de gehele vijfde aflevering (november 1726) van de Maandelyksche ’t Zamenspraaken, p. 505-630.
[2] Marja Geesink, ‘“Verscheyde Byzonderheden, tot nog toe by geen schryvers aangeraakt”. Weyerman en Isaac Bullart’, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 20 (1997), p. 115-122.
[3] Maandelyksche ’t Zamenspraaken, p. 530-531; Ménagiana, deel 2 (Parijs 1695), p. 377. Van de Ménagiana is een scala aan edities verschenen; ik verwijs in deze bijdrage telkens naar de oudste editie waarin ik de betreffende tekst heb aangetroffen.
[4] Maandelyksche ’t Zamenspraaken, p. 536; Ménagiana, deel 2 (Parijs 1695), p. 289.
[5] Maandelyksche ’t Zamenspraaken, p. 537-540; Ménagiana, deel 1 (Parijs 1715, 3e dr.), p. 352-353.
[6] Maandelyksche ’t Zamenspraaken, p. 595-597; Ménagiana, deel 1 (Parijs 1715, 3e dr.), p. 234-235.
[7] Maandelyksche ’t Zamenspraaken, p. 533-534; ‘Patiniana’, in: Naudaeana et Patiniana (Parijs 1701), p. 64.
[8] Dante: Maandelyksche ’t Zamenspraaken, p. 509-521; Petrarca: Maandelyksche ’t Zamenspraaken, p. 558-567.
[9][9] Abel Boyer, The English Theophrastus (Londen 1702) p. 328-330 (‘Self-Love’) resp. p. 255-258 (‘Life, Death, Time’).
[10] Maandelyksche ’t Zamenspraaken, p. 513-519. Jan Bruggeman meldt in Voetnoot 191 dat Weyerman de anekdote over kalief Vathek Billa heeft ontleend aan Les Paroles remarquables, les bons mots, et les maximes des Orientaux van Antoine Galland.
[11] Maandelyksche ’t Zamenspraaken, p. 563-566. Het droevige levensverhaal van Francesco Spira (1502-1548) is in meerdere talen gepubliceerd. Met name The fearefull estate of Francis Spira (Londen 1638) van Nathaniel Bacon was een regelrechte bestseller. Ik kon echter geen tekst aanwijzen die Weyerman letterlijk citeert, hoewel zijn cursivering suggereert dat zo’n tekst er wel moet zijn.
[12] Maandelyksche ’t Zamenspraaken, p. 521-523.
[13] Abraham Nicolas Amelot de la Houssaie, Mémoires historiques, politiques, critiques, et litteraires, deel 1 (Amsterdam 1722), p. 361-362. Het kan zijn dat Weyerman de anekdote opgepikt heeft uit de Bibliothèque Françoise, ou histoire litteraire de la France (Amsterdam 1723). In de bespreking daar van de Mémoires (deel 1, stuk 2, p. 153-163) is juist deze anekdote letterlijk overgenomen.
[14] Maandelyksche ’t Zamenspraaken, p. 626-630.
[15] Pierre de Bourdeille, Mémoires de Messire Pierre de Bourdeille, Seigneur de Brantome. Contenant les vies des dames illustres de Frande [sic] de son temps (Leiden 1699), p. 109-110.