Weyerman over de ongemakken van oorlog
donderdag 18 februari 2021 – ‘De Ongemakken des Oorlogs zyn vry slimmer als zes Partyen in de Kaatsbaan te speelen op een snikheete Honsdag’. Zo’n understatement is karakteristiek voor Weyerman. In het vijfde gesprek in zijn maandblad Maandelyksche ’t Zamenspraaken tusschen de Dooden en de Leevenden gaat hij nog dieper in op de ongemakken van oorlog:
De onrechtvaardige Marschen veranderen de Omstandigheden van Slim in nog erger. Dan moet den jongen Held opstaan voor dag en voor daauw […] Hy moet marcheeren door dik en dun, en dat in een Kudde van Hembdelooze Menschenslachters, die slimmer stinken als in gevaar schreijende Bonsingen. […]
Daagsch daar aan wort de Armee onder de Wapens gerukt, daar zal gebattailleert worden, en dat is den slimsten Artykel die ‘er op is, want de Kogels zyn geen Aanzienders van Persoonen. Die loode Muskuserten des Doods maaken geen Onderscheyt tusschen een delikaat opgefokt Heerschap, en tusschen een Snyders Wicht of een gepresten Boer. […]
Indien dat droevig Voorbeelt […] een jong Krygsman niet kan beweegen […] laat hy aldaar […] in koelen moede vraagen: Hoe dat hem een houte Been, of een Yzere Hand zou smaaken? En wat een gevoeglyke Figuur hy met die Eerste of Tweede Coup d’Honneur zou maaken in de Slaapkamer van een schoone Dame? Een houte Been! Een houte Been is zeer na zo bekoorlyk als des Duy** gekloofde Voet.
Dat klinkt heftig, maar ik moet toegeven: ik heb selectief geciteerd.[1] Weyerman houdt hier geen pacifistisch betoog. Hij maakt zich vrolijk over de angst van een jongeman uit de betere kringen om, laten we maar zeggen, de handen uit de mouwen te steken voor de belangen van zijn vaderland en van zichzelf.
Isaac Bullart (1) – Het vijfde gesprek van de Maandelyksche ’t Zamenspraaken wordt gevoerd door twee (overleden) koningen: Hendrik VIII en Karel II.[2] Eerder, in het eerste gesprek, had Weyerman Karels broer en opvolger Jacobus II en de zoon van Jacobus al neergezet als mannen met weinig belangstelling voor het leger en veel interesse in vrouwen.[3] Weyerman laat Hendrik net zo over de Stuarts denken. Hendrik is verbaasd Karel in volle wapenrusting te zien. Karel zegt dat te doen als steunbetuiging aan de claim van zijn neef op de Engelse troon. Hendrik schetst dan de ongemakken van oorlog, die de luxueus levende troonpretendent een gruwel zouden zijn. Als lachwekkend voorbeeld voegt hij er het verhaal aan toe van de ridder Jozef Eijerstruyf, die volledig uit het veld geslagen was nadat zijn hagelwitte pak door een schoorsteenveger besmeurd was.
Karel stelt voor om het over andere zaken te hebben. Hij zal enige van zijn avontuurtjes uit de doeken doen, maar wel als Hendrik eerst met een mooi verhaal komt. Hendrik vertelt dan het levensverhaal van kardinaal Wolsey. Daarbij slaat hij wel enige zijpaden in. Zo vertelt hij over een gesprek waarin Wolsey en Thomas Howard elkaar de loef proberen af te steken. Verder reproduceert Hendrik een ‘Vertoog over den Mensch’ dat Wolsey zou hebben geschreven, en geeft hij een woordelijk verslag van een gesprek tussen Wolsey en Lord Hastings. Karel gooit er een vertoog over de vriendschap tussendoor, en Hendrik vertelt ook nog over de ontmoeting tussen de kardinaal en de struikrover MacDonald van Tipperary. Hendrik sluit af met de lof van Erasmus aan het adres van Wolsey. Karel probeert er nog een zedenles aan vast te knopen over voor- en tegenspoed, maar Hendrik beantwoordt die met een sneer naar Karels hoveling Rochester. Daarmee is de derde aflevering gevuld. We kunnen dus fluiten naar de smeuïge verhalen die Karel zou vertellen.
De kern van het gesprek wordt gevormd door de biografie van Thomas Wolsey. Marja Geesink wees er in 1997 op dat Weyerman bij het schrijven van de Maandelyksche ‘t Zamenspraaken de biografieënuitgave Académie des sciences et des arts van Isaac Bullart gebruikt had.[4] Er staan geen koningen in deze Académie, maar wel staatslieden, onder wie Wolsey. Weyerman heeft onmiskenbaar ook voor diens levensverhaal het werk van Bullart opengeslagen.[5] In zijn bewerking heeft hij kleine stukken tekst geschrapt en het afsluitende Latijnse vers naar voren gehaald. En natuurlijk heeft hij de toon van het verhaal veranderd, zodat die aansluit bij het karakter van de spreker, Hendrik.
Thomas Brown – Voor de ongemakken van oorlogen greep Weyerman naar een andere vertrouwde steun: Thomas Brown. Deze schreef een brief ‘From a Beau, disswading his Brother Beau to go to Flanders’, waarin de ene dandy de andere afraadt om als huurling naar Vlaanderen te gaan. Bij de eerste alinea’s is Weyerman daar wel heel vrij mee omgegaan. Maar in ‘een geïtaliseerd Heer die zig zo wel verstaat op het Kleeden, Ontkleeden, Danssen, Smullen, en op het behandelen der Dames’ herkennen we nog ‘a Gentleman that understands Dressing to perfection’. Ook noemt Weyerman net als Brown de eetgelegenheden ‘Lockets, and the Blue Posts’, al noemt hij ze wel nét iets anders. Opmerkelijk is dat hij toevoegt dat ze in Westminster gezocht moeten worden.[6] Vanaf halverwege p. 284 tot op p. 290 volgt Weyerman de tekst van Brown op de voet. Ook de lotgevallen van ridder Jozef Eijerstruyf heeft hij op die brief gebaseerd: in de brief heet de ontroostbare praalhans Sir John Foppington.
Eerder, op p. 280, had Weyerman in een voetnoot verteld over de Schotse koningssteen en de bijbehorende twee Latijnse versregels. Die legende is in veel bronnen te vinden. Hoewel die niet allemaal vermelden dat de herkomst op de Bijbelse Jacob (van de Jacobsladder) teruggaat, doet Weyerman dat wel.[7]
In een voetnoot op p. 303 geeft Weyerman zes Latijnse versregels. Die regels zijn gepubliceerd door De Balzac, maar Weyerman zou ze ook gewoon uit de Boekzaal van Europe opgepikt kunnen hebben.[8]
Tesauro – Van de meeste onderbrekingen in het verhaal over Wolsey kan ik nog niet aangeven of Weyerman zich op voorbeelden baseerde. Er blijft dus nog genoeg aan dit gesprek te onderzoeken. Maar bij één ingevoegde tekst heb ik, dankzij Jan Bruggeman, wel een bron gevonden. Bruggeman schreef al enkele Voetnoten over ontleningen van Weyerman aan de Introduction aux vertus morales, et héroiques van Emanuel Tesauro. In de hierboven genoemde Voetnoot 196 liet hij zien dat Weyerman ook voor de Maandelyksche ’t Zamenspraaken naar dat boek gegrepen had.
Ook het ‘Vertoog over de Vriendschap’, waarmee Karel de levensbeschrijving van Wolsey onderbreekt, is een bewerking van een tekst uit dat werk van Tesauro.[9] Maar het ‘Vertoog over den Mensch’, dat eerder in het gesprek door Hendrik ten beste werd gegeven, komt volgens mij niet uit het werk van Tesauro. Helaas kan ik niet zeggen waardoor Weyerman zich wel heeft laten inspireren.
Isaac Bullart (2) – Hendrik sluit zijn levensbeschrijving van Wolsey af met de lof van Erasmus voor de kardinaal en de negatieve kritieken van enkele historici. Karel voegt daar een moraal aan toe: voorspoed is funest voor de deugd, tegenspoed heeft juist een heilzame werking.[10] De bron voor die wijze les is aanwijsbaar. Bullart laat in zijn Académie elke biografie voorafgaan door een algemene filosofische overpeinzing.
De moraal van Karel blijkt overeen te stemmen met de eerste zinnen bij de biografie van Thomas Moore in de Académie.[11] Die biografie volgt bij Bullart op die van kardinaal Wolsey. Zou Weyerman met de gedachte gespeeld hebben om ook die biografie in zijn vijfde gesprek te gebruiken? Of is het Weyerman bij het lezen in de Académie gewoon opgevallen dat dit een bruikbare tekst was? Ik durf er geen uitspraak over te doen. – Jac Fuchs
[1] De zinnen zijn te vinden in de Maandelyksche ’t Zamenspraaken, p. 281-289.
[2] Maandelyksche ’t Zamenspraaken, afl. 3 (september 1726), p. 278-376. Het gesprek vult niet de hele derde aflevering van het maandblad. Het voorwerk dat Weyerman eraan vooraf liet gaan, is door Jan Bruggeman al besproken in Voetnoot 196. Het gesprek is geanalyseerd in het ‘tZamenspraaken-nummer van de Mededelingen uit 1997. Zie Barbara Sierman, ‘Weyerman en Wolsey’, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 20 (1997), p. 106-115.
[3] Zie Voetnoot 198.
[4] Marja Geesink, ‘Verscheyde Byzonderheden, tot nog toe by geen schryvers aangeraakt. Weyerman en Isaac Bullart’, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 20 (1997), p. 115-122.
[5] Isaac Bullart, Académie des sciences et des arts (Amsterdam 1682). Weyerman gebruikte uit deel 1: ‘Thomas Wolsey Cardinal‘ (p. 39-44).
[6] Bryant Lillywhite, London signs (Londen 1972), p. 341 noemt twee ‘Locket’s’, een in Soho, en een bij Charing Cross, waarvan de laatste tot Westminster gerekend kan worden. Dezelfde auteur somt 37 ‘(Two) Blue Posts’ op, waarvan er maar een handvol aantoonbaar begin achttiende eeuw in bedrijf was (p. 64-65).
[7] Weyermans bron is niet aan te wijzen, maar hoeft niet buitenlands te zijn. Het tweeregelige vers én de bijbelse herkomst staan bijvoorbeeld in: Willem Baudartius (Baudaert), Apophthegmata christiana ofte ghedenckweerdighe leersaeme ende aerdighe spreucken, deel 2 (Haarlem 1616), p. 196. Dit werk is veelvuldig herdrukt.
[8] De Boekzaal van Europe, voor de maanden julius en augustus 1700 (Rotterdam 1700), p. 171-172, met verwijzing naar ‘Balzacius’. Jean-Louis Guez, sieur de Balzac, Les Entretiens de feu Monsieur de Balzac (Amsterdam 1663), p. 293 (‘Entretien XXVII’).
[9] Maandelyksche ’t Zamenspraaken, afl. 3 (september 1726), p. 344-352. In navolging van Jan Bruggeman verwijs ik naar de Franstalige editie: Emanuel Tesauro, Introduction aux vertus morales, et héroiques, deel 2 (Brussel 1712). Weyerman gebruikte alinea’s uit boek 20 (‘de l’amitié’), die te vinden zijn op p. 230-233 en p. 237-241. Het deel van het vertoog dat volgt op de interruptie door Hendrik, p. 353-355, heb ik niet bij Tesauro kunnen vinden.
[10] Maandelyksche ’t Zamenspraaken, afl. 3 (september 1726), p. 375.
[11] Isaac Bullart, Académie des sciences et des arts, deel 1 (Amsterdam 1682), p. 45 (‘Thomas Morus’).