Het paard van Alcibiades
dinsdag, 13 april 2021 – De periodiek Den Laplandschen Tovertrommel (1731) van Weyerman telt maar tien afleveringen. Dat is een behapbaar geheel. Het is online te bekijken, maar daar is het wel in twee stukken opgedeeld, omdat de unieke exemplaren van de afleveringen 1-6 zich in de Bijzondere Collecties van de UvA bevinden, en de eveneens unieke exemplaren van de afleveringen 7-10 in de UB Leiden terechtgekomen zijn.
In 2014 heb ik mijn gedachten al eens over de Tovertrommel laten gaan.[1] Destijds heb ik ook wel gezocht naar passages die op buitenlandse bronnen gebaseerd leken, maar mijn grootste aandacht ging toen uit naar de chantage die Weyerman volgens mij met het blad probeerde te plegen. In de Tovertrommel neemt hij het personage Alcibiades op de korrel. Ik nam toen voetstoots aan dat alle passages die tegen Alcibiades gericht waren, zó uit Weyermans pen waren gevloeid. Maar nu ik de Tovertrommel herlees, heb ik een andere bril op. Ditmaal zoek ik specifiek naar de ontleningen die de afleveringen bevatten, wat weer nieuwe inzichten oplevert. Zo is er de beschrijving van hoe Alcibiades op een afgeleefd paard rondrijdt:[2]
Den fiere Alcibiades zat op een Spaanschen viervoeter, die met meerder gebreken was behebt, als den hengst die in het smids boek de kranktens der paerden verbeelt;[3] en het verhaaste zo min zyn tred over een spoorslag, of een vermaaning met de karwats, als een gegeesselde Spanjaard zyn stappen verhaast; hebbende daar by ruym zo veele exteroogen als het berucht paerd van * Julius Caesar. De broek des ruyters, wiens voering al ommers zozeer innerlyk smarte als de huyd des hengsts was geschaaft van buyten, verburg een holle rug, en deszelfs uytsteekende ribben, toonden opentlyk van weerskanten, de vooren de welke dat krytbloozend riddertje daar in had geploegt; ook veegde dat dier gestaadiglyk met zyn lange staert, die in alles na Mahomets banier geleek s’meesters wangen, wanneer die met een gewapende hiel deszelfs zyden kwam te streelen.
* Utebatur equo infigni, pedibus prope humanis, & in modum digitorum ungulis fissis. Suet. in Jul. cap. 61.
Destijds heb ik geen aandacht geschonken aan de voetnoot bij deze beschrijving. Toch was het ook toen al duidelijk dat een voetnoot bij Weyerman bijna altijd een wegwijzer is naar een bron die hij gebruikt heeft. Die wijsheid bleek ook hier op te gaan: de voetnoot in bovenstaande passage leidde mij naar de toelichting in een herdruk van Hudibras, het gedicht van Samuel Butler.[4]
Hudibras werd in drie delen met elk drie canto’s gepubliceerd, waarvan het eerste in 1663 uit kwam.[5] Het is een burlesk gedicht, waarin Butler afrekent met de Puriteinen en met religieuze hypocrisie. Weyerman beschreef zelf Hudibras ooit treffend als ‘een Engelsche Satyra tegens Oliver Cromwel, en andere fantasten’.[6]
Hudibras is een rondtrekkende ridder à la Don Quichot. Alleen heeft hij niet het nobele karakter van de Spanjaard en is zijn handelen verre van sympathiek. Dit is hoe Butler het paard (met Hudibras er op) neerzet in Canto I:
The Beast was sturdy, large, and tall,
With Mouth of Meal and Eyes of Wall:
I would say Eye, for h’had but one,
As most agree, though some say none.
[…]At Spur or Switch no more he skipt,
Or mended Pace, than Spaniard wipt;
And yet so fiery he would bound,
As if he griev’d to touch the Ground:
That Caesar’s Horse who, as Fame goes,
Had Corns upon his Feet and Toes,
Was not as half so tender-hooft,
Nor trod upon the Ground so soft.
[…]
We shall not need to say what lack
Of Leather was upon his Back;
For that was hidden under Pad,
And Breech of Knight gall’d full as bad.
His strutting Ribs on both Sides show’d
Like Furrows he himself had plow’d.
[…]
His dragling Tayl hung in the Dirt,
Which on his Rider he would flurt,
Still as his tender Side he prickt,
With arm’d Heel, or with unarm’d, kickt:
De laatste regel slaat daarop, dat Hudibras maar aan één voet een spoor droeg. Butler maakt daarover een grap die we bij Weyerman elders ook tegengekomen zijn:
For Hudibras wore but one Spur,
As wisely knowing, could he stir
To active trot one side of’s Horse,
The other would not hang an Arse.
In Voetnoot 180 kwam broeder Jaak ter sprake, die ook ‘maar een Spoor voerde aan twee Laerzen’. Daar, vind ik ook nu nog, lijkt Weyermans grap veel meer op die uit een Engels moppenboek dan op de versie van Butler. Hier laat Weyerman die grap weg, hoewel hij hem lijkt in te leiden met de woorden ‘een gewapende hiel’ (enkelvoud). Maar ook zonder die grap weet ik het zeker: het paard van Alcibiades komt uit dezelfde stal als dat van Hudibras. – Jac Fuchs
[1] Jac Fuchs, ‘Weyermans Laplandschen Tovertrommel (1731): een chantageblaadje?’ in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 38 (2015), p. 10-25.
[2] Jacob Campo Weyerman, Den Laplandschen Tovertrommel afl. 6 (6 augustus 1731), p. 45-46.
[3] Met het ‘smids boek’ doelt Weyerman op Toevlucht ofte heylsame remedien voor alderhande siektens en accidenten die de paarden souden konnen overkomen van Pieter Almanus van Cour (of van Coer), waarvan juist in 1731 de zesde druk is verschenen. De eerste druk dateert van 1688. Het privilege vermeldt dat Van Cour als hoefsmid in Den Haag werkzaam is.
[4] De toelichting (‘Annotations’) is aan latere drukken toegevoegd; men zal die in de eerste druk uit 1663 vergeefs zoeken. De link wijst naar een editie uit 1689 mét de toelichting.
[5] Samuel Butler had mogelijk nog een vierde deel gepland, maar dat is nooit verschenen.
[6] Jacob Campo Weyerman, Den Amsterdamschen Hermes jrg. 1, afl. 11 (9 december 1721), p. 81. Dit citaat wordt al genoemd in: Elly Groenenboom-Draai, De Rotterdamse woelreus (Amsterdam/Atlanta 1994), p. 411.