Vaninus, een ‘Atheïstische Pest’
dinsdag 11 mei 2021 – Weyerman haalt in zijn publicaties meermalen uit naar ongodisten en atheïsten. Een van de denkers voor wie hij geen goed woord over had, was Vaninus. Lucilio Vanini (of Vaninus, 1585-1619), die zichzelf ook wel Giulio Cesare Vanini noemde, kwam door zijn denkbeelden met de katholieke kerk in botsing. Hij probeerde in meerdere landen een bestaan op te bouwen als denker en leraar, maar werd uiteindelijk in Toulouse ter dood veroordeeld en terechtgesteld.
Al in de Rotterdamsche Hermes noemt Weyerman Vaninus in één adem met onder anderen Koerbach en Toland.[1] In Den Ontleeder der Gebreeken zijn ‘Toland, Vanyn en Pomponaat’ volgens Weyerman ‘de drie Patriarchen des Duivels’, en in Den Echo des Weerelds worden Vaninus en Toland aangeduid als ‘Atheïstische Pesten’. [2]
In het register op deel 3A van de Historie des pausdoms noemt Weyerman Vaninus en Toland ‘een koppel rampzalige Atheisten’.[3] In De merkwaardige levensgevallen van den beruchten Kolonel Chartres krijgen Vaninus en Toland gezelschap van Pomponatius in een opsomming van ‘volslaage Atheisten’.[4]
In de Amsterdamsche Hermes van 3 februari 1722 doet Weyerman meer dan Vaninus alleen even atheïst noemen.[5] Hij refereert ook aan zijn veroordeling, en aan zijn rusteloze bestaan. Verder levert hij specifieke kritiek op één bladzijde uit zijn werk:
Hy verbeelde uitwendig een Wysgeer, doch inwendig was hy een Dwaas, en zyn Boek der § Natuursgeheimen is gestolen uit Scaliger tegens Cardaan, Fracastor en Pomponatius.
§Jul. Caesar Vaninus de admirandis naturae reginae deaeque mortalium arcanis, l. 4. Lutet. Paris, Apud Adrianum Perier. 1616. 8. f. 130.
Met ‘Scaliger tegens Cardaan’ zal Weyerman Exotericarum exercitationum liber XV (1557) bedoeld hebben, een werk dat Scaliger tegen de encyclopedie van Cardano had geschreven. Op het stuk dat aan Vaninus is gewijd, volgen nog een alinea over Petrus Pomponatius, een alinea over Fracastor, en een alinea over Julius Scaliger.
In de tekst over Vaninus valt, naast de heel specifieke verwijzing naar een bladzijde uit diens werk, nog iets op. Vaninus zou een brief aan paus Paulus V geschreven hebben. Weyerman weet te melden dat de geneesheer Patin iemand kende die die brief gelezen had.
Daarmee liggen er ongemeen sterke aanwijzingen dat Weyerman geput heeft uit de Naudaeana et Patiniana.[6] Dat boek bestaat uit twee delen die elk een eigen paginering hebben. Het eerste, de Naudaeana, bevat uitspraken en aantekeningen van de geleerde Gabriel Naudé (1600-1653), het tweede, de Patiniana, bevat uitspraken en aantekeningen van de arts Guy Patin (1601-1672). De bundel, die in 1701 verscheen, wordt wel op naam gezet van Antoine Lancelot (1675-1740).
De hele tekst over Vaninus zoals Weyerman die geeft, is terug te vinden op p. 51-53 van de Patiniana, en de overeenkomsten zijn overweldigend: niet alleen komt het verhaal overeen, maar ook de verwijzing naar p. 130 van het werk van Vaninus correspondeert en zelfs de omvang ‘in octavo fol.’ is in de Patiniana terug te vinden; het werk van Scaliger wordt er aangeduid als ‘Scaliger in Cardanum’, en over de brief aan de paus staat er ‘Je connois un homme d’honneur qui a vu cette Lettre […]’.
Daarmee zijn we er nog niet. Voor de alinea over Petrus Pomponatius kon Weyerman in hetzelfde werk terecht, op p. 31-32 van de Naudaeana. De verwijzing naar Animas post mortem corporis interituras van Pomponatius zal bedoeld zijn om de belezenheid van Weyerman te onderstrepen, maar voor mij is het belang ervan dat hij het verband tussen de teksten in de Amsterdamsche Hermes en die in de Naudaeana et Patiniana bevestigt. Voor de alinea over Fracastor, die ‘wierd geboren zonder mond’ kon Weyerman in de Naudaeana terecht op p. 26-27. Ook voor de eerste helft van de alinea over Scaliger hoefde Weyerman niet verder te kijken dan de Naudaeana et Patiniana: die haalde hij van p. 44-45 van de Patiniana. De tweede helft, over het oppoetsen van familienamen door Longinus en Cotin, heeft Weyerman er zelf bij bedacht (dat wil zeggen: ergens anders vandaan gehaald). Het betreft een ergernis die hij meermalen op papier gezet heeft.[7]
In Voetnoot 195 en Voetnoot 203 had ik al geschreven dat de Naudaeana et Patiniana door Weyerman geraadpleegd leek te zijn, maar daar ging het om dermate korte passages dat ik meende nog een slag om de arm te moeten houden. De hier besproken ontleningen in de Amsterdamsche Hermes vormen een welkome ondersteuning van de vermoedens die ik destijds uitte. – Jac Fuchs
[1] Rotterdamsche Hermes, nr. 30 (13 februari 1721), p. 178.
[2] Den Ontleeder der Gebreeken, deel 1, nr. 15 (17 januari 1724), p. 116; Den Echo des Weerelds, deel 1, nr. 36 (24 juni 1726), p. 284.
[3] De verwijzingen naar Den Ontleeder der Gebreeken en naar de Historie des pausdoms dank ik aan Elly Groenenboom-Draai, De Rotterdamse Woelreus (Amsterdam/Atlanta 1994), p. 312.
[4] Jacob Campo Weyerman, De merkwaardige levensgevallen van den beruchten Kolonel Chartres (Amsterdam 1730), p. 75.
[5] Amsterdamsche Hermes, deel 1, nr. 19 (incorrect als 18 genummerd, 3 februari 1722), p. 151-152.
[6] Antoine Lancelot, Naudaeana et Patiniana (Parijs 1701). De link verderop in de tekst verwijst naar de Amsterdamse uitgave van 1703.
[7] Den Ontleeder der Gebreeken, deel 1, nr. 2 (18 oktober 1723), p. 13 (voetnoot); Den Echo des Weerelds, deel 1, nr. 24 (1 april 1726), p. 185; De levens-beschryvingen der Nederlandsche konst-schilders en konst-schilderessen, deel 4 (Dordrecht 1769), p. 333.