Voetnoot 214

Nogmaals Guy Patin

dinsdag 18 mei 2021 – In de Amsterdamsche Hermes van 10 februari 1722 staat een verhaal dat veelbelovend begint:[1]

Hermes was onlangs in een Gezelschap van jonge Juffers, dewelke, als witte Zomer-zottinnetjes, of als vrolyke Hyacinthen, dwars door de sneeuw van een geaffecteerde koelheid, haare Lenteschatten vertoonden; en die, indien behoorlyk gecultiveert, zo wel haare bloempjes produceeren in een groene boscasie, als op een geprepareert Tuin bed.

Na deze prikkelende dubbelzinnigheden neemt het verhaal een teleurstellende wending. Als Hermes in het verhaal de hoofdrol had gehad, zou het vast nog pikanter geworden zijn, maar in plaats daarvan treedt de mierzoete jonker Marmelade op de voorgrond:

Onder deze sterffelyke Engelen zat Jonker Marmelade, die, tot walgens toe, Madame Roozerood met de volgende douceurs onderhield. O myn gecandelizeert Orange-klompje! Myn inlandsche Confituur-schaal! myn ingeleide groene Gember! En zo voorts.

Daarna gaat het verhaal als een nachtkaars uit. Juffrouw Egelantier vraagt Hermes of suiker in de antieke wereld ook al bekend was. En Hermes, die de wijsheid in pacht heeft, geeft een college van tien regels over suiker bij de Ouden, dat eindigt met de raad om er verder maar Salmasius over Solin op na te slaan. 

In Voetnoot 212 kwam de hierboven afgebeelde Franse arts Guy Patin (1601-1672) al ter sprake (prent door Antoine Masson, 1670). Uitspraken en aantekeningen van hem werden postuum opgenomen in het naar hem genoemde gedeelte Patiniana van het boek Naudaeana et Patiniana (1701). Weyerman gebruikte dat boek bij het schrijven van de Amsterdamsche Hermes van één week eerder (3 februari 1722). Maar er bestaat nog een andere uitgave met in de titel een verwijzing naar Patin. 

In 1709 verscheen in Amsterdam L’Esprit de Guy Patin, waarin aantekeningen en uitspraken van Guy Patin gebundeld zijn. De inhoud van beide bundels is verschillend. Weyerman lijkt ze allebei gekend te hebben. De gegevens die hij over suiker en zoetigheid in de Oudheid te berde brengt, staan namelijk ook in L’Esprit de Guy Patin.[2] 

Weyerman heeft de zinnen weliswaar in een andere volgorde gezet, maar hij heeft ze vrijwel woordelijk vertaald. Ook in L’Esprit de Guy Patin eindigt de informatie over suiker en zoet bij de Ouden met de verwijzing naar Salmasius. Het lijdt geen twijfel dat Weyerman ook deze Patin-uitgave gebruikt heeft.

Het is niet de eerste keer dat L’Esprit de Guy Patin met Weyerman in verband gebracht wordt. In Voetnoot 39 vertelde Jan Bruggeman dat hij in dat werk een Perzische vertelling van Weyerman had aangetroffen. Maar in Voetnoot 191 liet hij weten dat diezelfde vertelling ook in Les paroles remarquables van Antoine Galland stond, een werk waaruit Weyerman veel meer Perzische verhalen had overgenomen.

Bij het doorbladeren van de Maandelyksche ’t Zamenspraaken van Weyerman trof ik eind vorig jaar een alinea over Cajus Licinius Calvus aan, die Weyerman uit L’Esprit de Guy Patin overgenomen zou kunnen hebben.[3] Maar de samenspraak tussen de baron van Ripperda en Mathys Prior, waarin deze passage staat, leverde te weinig materiaal op om er een voetnoot aan te wijden. Daarom is die signalering tot deze voetnoot blijven liggen. – Jac Fuchs


[1] Amsterdamsche Hermes, deel 1, nr. 20 (10 februari 1722), p. 156.

[2] Laurent Bordelon en/of Antoine Lancelot, L’Esprit de Guy Patin, tiré de ses conversations, de son cabinet, de ses lettres, & de ses autres ouvrages (Amsterdam 1709), p. 135-136.

[3] Maandelyksche ’t Zamenspraaken, nr. 2 (augustus 1726), p. 127; L’Esprit de Guy Patin, p. 379.

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.