Over ordinarissen en wijnhuizen
dinsdag 22 juni 2021 – In de tweede aflevering van Den Adelaar (7 maart 1735) maakt Weyerman een paar gedachtesprongen. Eerst besteedt hij aandacht aan vrouwen en aan de verhouding tussen man en vrouw. In dat vertoog is meer dan tien jaar geleden al een bewerking van een tekst van Owen Felltham herkend.[1]
Na vier pagina’s komt Weyerman met het gedicht ‘Aan de onvergelykelyke Fillis’, dat bijna twee pagina’s beslaat. Daarna schrijft hij:[2]
Alhier zal ik het Vrouwentimmer laaten berusten, voor ’t minst voor een poos, indien niet voor altoos, om eens ter loops een kleyne bezigtiging op te stellen over en aangaande de
ORDINARISSEN en WYNHUIZEN.
Hij trapt af met wat gemeenplaatsen over dit soort bedrijven. Het zijn tempels van vraatzucht en dronkenschap, waar uiteindelijk alleen de beurzen van de kok en de waard worden gespekt. Vrijwel meteen schakelt Weyerman over op de gesprekken die je er kunt horen en op de types die je er kunt tegenkomen. De eerste gespreksflarden zijn behoorlijk zakelijk, maar met een pikant tintje:
Wat nieuws is ’er van Scanderone en Aleppo? vroeg onlangs een Turks koopman, die noch wel zo geleerdelyk een kapittel kon verklaaren in de ontleedkunde van Aretyn, als een text in den Alkoran. Wat gelden thans de Aapen tot Algiers? bromde een Mof, die beter was bespraakt in een mondgesprek met een dier, als in een vriendelyk onderhoud met een mensch. Tot wat prys is het hondert pond aardakers te bekomen tot Vianen? Hoe duur zyn de kamersnollen binnen Romen? Wat kost het strotsnyden van een vyant te Napels ? en hoe hoog is de innerlyke waarde van een bedpan onder de Middellyn?
Ik heb een wisselbrief ten uwen lasten, zey een grossier in beverwol tegens een koopman in menschenmaanen. Loop naar myn huys, andwoorde den laatste, en indien myn kantoorknegt is bezet, en ’er geen gereed geld is op te loopen in myn kas, laat dan myn vrouw uw betaalen uyt haar byzonder speeltasje, gelyk als uw deugdzaam wyfje aan my zo onlangs een wisselbrief voldeet op zigt: De godes der liefdaadigheyt vergelde haar die prompte betaaling.
Weyerman heeft voor dit gesprek, zoals bij zoveel van dit soort scènes, een beroep gedaan Thomas Brown, maar ditmaal heeft hij daarbij een opvallende draai gemaakt. De tekst van Brown die hij gebruikte, beschrijft de drukte rond het middaguur op de Londense beurs! Weyerman gooide van drie alinea’s uit Amusements serious and comical de middelste weg en zette de resterende twee alinea’s naar zijn hand:[3]
About the Middle of London, is to be seen a magnificent Building, for the Accommodation of the Lady Trade, and her Heirs and Successors for ever, so full of Amusements about Twelve a Clock every Day, that one would think all the World was converted into News-mongers and Intelligencers; for that’s the first Salutation among all Mankind that frequent that Place: What News from Scandaroon and Aleppo? says the Turkey Merchant. What Price bear Currants at Zant? Apes at Tunis? Religion at Rome? Cutting a Throat at Naples? Whores at Venice? And the Cure of a Clap at Padua?
[…]
I have a Bill upon you, Brother, says one Alderman to another. Go Home, Brother, says the other, and if Money and my Man be absent, let my Wife pay you out of her Privy-Purse, as your Good Wife lately paid a Bill at Sight for me, I thank her Ladyship.
In grote lijnen stemmen beide versies met elkaar overeen, maar Weyerman greep op heel wat punten in. Hij voegde een Duitse spreker toe, verving de twee vroedschappen door kooplieden in beverwol en mensenhaar, en gaf de handel een lokaal tintje door de krenten van Zakynthos te vervangen door aardakers in Vianen.[4] En, maar ik kan me daarin vergissen, volgens mij heeft hij ook de functie van de Turkse koopman aangepast. Thomas Brown had iemand voor ogen die in oriëntale waren handelt, maar bij Weyerman zie ik, doordat de Alkoran erbij gehaald is en doordat de botte Duitser er de vraag over apen en Algiers overheen gooit, iemand voor me die in een kaftan gehuld is en een tulband draagt.
Om in de wijnhuissfeer te blijven moet Weyerman na deze twee alinea’s alweer afscheid nemen van de tekst van Brown. Hij schuift iemand naar voren die in zomer en winter rondloopt in kleding die niet bij het seizoen past: dat moet wel een wijsgeer zijn!
Zo’n man die zich nog geen warme winterjas kan permitteren, is een vaker voorkomende figuur in het werk van Weyerman. In een volgende voetnoot zal ik ingaan op wat hij te zeggen heeft. – Jac Fuchs
[1] Jac Fuchs, ‘Weyermans kartuizer: een Jezuïet in vermomming. Jacob Campo Weyerman, William Johnson en Owen Felltham’, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 32 (2009), p. 112-116, aldaar p. 115. Het gaat om Resolve XXX, ‘Of Women’.
[2] Den Adelaar, nr. 2 (7 maart 1735), p. 13.
[3] Thomas Brown, Amusements serious and comical, calculated for the meridian of London (Londen 1700), p. 25-26. In latere herdrukken in de verzamelde werken van Thomas Brown is de tekst licht gewijzigd.
[4] Zant is een naam voor het eiland Zakynthos in de Ionische Zee, of voor de hoofdstad daarvan, die ook Zakynthos heet.