Voetnoot 223

De fabel van de haas en de kikkers

dinsdag 29 juni 2021 – Aflevering 5 van Het Oog in ’t Zeil is weer zo’n mooi voorbeeld van hoe Weyerman een tijdschriftaflevering componeert rond één onderwerp, in dit geval de vrees.[1] De aflevering is opgebouwd uit verschillende teksten met verschillende literaire vormen.

Weyerman begint met een beschouwende tekst over de vrees (p. 33-35). Deze ontleende hij aan twee bronnen: Owen Fellthams Resolves: divine, moral, political en Abel Boyers The English Theophrastus.[2]

Hierna volgt een samenspraak tussen twee Utrechtse studenten die met elkaar willen duelleren, maar er uiteindelijk toch van afzien (p. 36-37). Weyerman introduceert deze komische dialoog als volgt:

Voor dat myn Ouders my [Weyerman] bestelden op de Hoogeschool te Utrecht, had ik my dikmaals verwondert, hoe het mogelyk waar, dat de Studenten op hun terugkomst van die Universiteit, zo veele wonderen verhaalden van hunne ontmoetingen en tweegevegten, zonder dat ’er eens wierd gerept van bloed of wonden: maar die verwondering wierd haast ontbolstert door het navolgent kampgevegt, wiens omstandigheden ik den Leezer zal ontvouwen naar waarheid.[3]

In dit citaat staat een interessant feitje, namelijk dat Weyerman naar de universiteit van Utrecht zou zijn gegaan, terwijl wij alleen twee inschrijvingen aan de universiteit van Leiden kennen.[4]

Op pagina 38 staat een fabel in dichtvorm, waarover straks meer. Na deze fabel komt er weer een beschouwende tekst, die ook is ontleend aan Felltham en Boyer (p. 38-39).[5] Vervolgens geeft Weyerman een apofthegma (zedenspreuk) van de hertog van Ormond, die reageert op een opmerking van Willem III (p. 39-40). En tot besluit heeft Weyerman nog enkele opmerkingen over lafaards en dapperheid (p. 40), geheel ontleend aan The English Theophrastus van Abel Boyer.[6]

In het hoofdstuk ‘Of Cowardice’ verwijst Felltham naar de fabel over de hazen en de kikkers: ‘Even Hares will have a conceit of courage, when they shall for fear of them, see Frogs leap into water’.[7] Mogelijk heeft deze zin Weyerman op het idee gebracht om een ‘vertaling’ te maken van de fabel. Weyerman komt echter niet met een bewerking van de fabel van Aesopus, waar Felltham op doelt. Wel heeft hij ‘Le lièvre et les grenouilles’ van Jean de la Fontaine als voorbeeld genomen, die voor het eerst verscheen in diens Fables choisies, mises en vers (Parijs 1668, p. 77-79). Bij Weyerman luidt de fabel als volgt:

FABEL. 
Een fluksche Haas, wiens snelle loopers 
Zyn pels ontvoerden aan de stroopers, 
Won, zwoegent en verhit, een groenen moddersloot; 
Alwaar de bloodaart, op zyn korte pluim gezeeten, 
De lafheid zyns geslachts heeft deerlyk uitgekreeten, 
Waar over zelfs een kat geboot.
Doch onder ’t nokken en het steenen, 
Sprong ’t Kikkerschap, verschrikt, in ’t water! “Foei! Het weenen
Past wyven, sprak het dier, ik ben een forsse baas
Als dit halfslachtig heir.” ’t Is laf de vlag te stryken, 
Als nog vry blooder ons ontwyken.[8]

De fabel bij Aesopus is inhoudelijk iets anders dan de versie bij Jean de La Fontaine.[9] De hazen bij Aesopus zijn zo bang dat ze niet langer meer willen leven en besluiten zich te verdrinken in het meer. Wanneer ze daar aankomen, verstoren ze de kikkers op de oever, die daarop allemaal in het water springen. Een bedachtzame haas ziet dit en roept de hazen op geen zelfmoord te plegen, want als er dieren zijn die bang zijn voor hazen, kan hun eigen lot nooit zo erg zijn.

La Fontaine vertelt over slechts één haas. Deze beklaagt wel zijn lot, maar wil geen zelfmoord plegen. Hij komt tijdens zijn vlucht bij het water en ziet dan de kikkers verschrikt het water inspringen. Dat brengt hem tot het inzicht dat er dieren bestaan die nog vreesachtiger zijn. Door te kiezen voor één dier als hoofdpersoon kan de lezer zich daar makkelijker mee vereenzelvigen. Hierdoor wint de fabel in mijn ogen aan kracht.

Het is niet de eerste keer dat Weyerman een fabel van Jean de La Fontaine navertelt. In Den Amsterdamsche Hermes had hij namelijk de fabel ‘La besace’ al omgezet in proza.[10] Wel verwacht Weyerman van zijn lezerspubliek dat het vertrouwd is met de fabels van Aesopus en van La Fontaine, want soms verwijst hij alleen maar naar een titel[11] of naar het dier dat in de fabel de hoofdrol speelt.

Dat een Spaans Officier, die gekleet en gereet is, als de wieken van een Zaagmolen;
die gast en brast, als de Sprinkhaan in de Fabel; en die drinkt en klinkt, als een
Lyflandsse Wiltschut, zig verzuipt of dood steekt, is verdraagelyk. Want als dan
coupeert hy door een vrywillige dood, een uithongerent Sterflot.[12]

‘De sprinkhaan en de mier’ is een van de fabels van Aesopus, bij La Fontaine ‘La cigale et la fourmi’ geheten en bij ons beter bekend als ‘De krekel en de mier’. Het is duidelijk dat Weyerman een groot liefhebber was van de fabels en vertellingen van Jean de La Fontaine. Hopelijk vinden we ook nog fragmenten uit andere werken. – Jan Bruggeman


[1] Het Oog in ’t Zeil, nr. 5 (27 juni 1768), p. 33-40.

[2] De laatste alinea van p. 33 en de eerste helft van p. 34 zijn ontleend aan Owen Felltham, Resolves: divine, moral, political (Londen 1696, 11e dr.), CXXXVII (‘Of Cowardice’), p. 210. De tweede helft van p. 34 en de eerste helft van p. 35 komen uit Abel Boyer, The English Theophrastus: or, The manners of the age (Londen 1702), p. 117-118 (‘Courage, Valour, Cowardise’). Zie ook: Jac Fuchs, ‘Weyermans kartuizer: een jezuïet in vermomming. Jacob Campo Weyerman, William Johnson en Owen Felltham’, in: MedJCW 32 (2009), p. 112-116.

[3] Het Oog in ’t Zeil, nr. 5 (27 juni 1768), p. 35.

[4] Karel Bostoen, ‘De vochtige universiteit. Weyerman in het “Leiderdorps” Fonteintje’, in: MedJCW 14 (1991), p. 33-41.

[5] De tekst na de fabel op p. 38 en de eerste helft van p. 39 is ontleend aan de Resolves, p. 211; de alinea voor de apofthegma is uit The English Theophrastus, p. 119-120.

[6] The English Theophrastus, p. 119-120.

[7] Felltham, Resolves, p. 211.

[8] Het Oog in ’t Zeil, nr. 5 (27 juni 1768), p 38.

[9] De fabel ‘The hares and the frogs’ staat in Roger L’Estrange, Fables of Aesop and other eminent mythologists: with morals and reflexions (Londen 1692), p. 26-27. Weyerman gebruikte deze bron diverse malen.

[10] Den Amsterdamschen Hermes, dl. 1, nr. 4 (21 oktober 1721), p. 25-28, Zie ook: Jacob Campo Weyerman, Den Amsterdamschen Hermes I (1722) no. 1-8, ed. Riet Hoogma en Mandy Ruthenkolk (Leiden 1996), p. 105-110.
Een ‘besace’ is een lange linnen tas waarvan de uiteinden twee zakken vormen, die over de schouders gedragen wordt, waardoor één zak voor en één zak achter zit. De fabel is gebaseerd op ‘Jupiters two wallets’ van Aesopus.

[11] In De Rotterdamsche Hermes, nr. 35 (20 maart 1721), p. 219 heeft Weyerman het over ‘de fabel van den hont en het stuk vleesch, die onverzaat naar de schaduw hapte’. Bij L’Estrange heet deze fabel ‘A dog and a shadow’, bij La Fontaine ‘Le chien qui lâche sa proie pour l’ombre’. Wij kennen de fabel onder de titel ‘De hond en zijn spiegelbeeld’. 
In Den Amsterdamschen Hermes, dl. 1, nr. 44 (28 juli 1722), p. 352 staat in een noot: ‘Lees de Fabel van de Vyl en de Slang’. Bij Aesopus is dit ‘A snake and a file’, bij La Fontaine ‘Le serpent et la lime’. Meer over deze fabel in: Paul J. Smith, Het schouwtoneel der dieren. Embleemfabels in de Nederlanden (1567-ca. 1670) (Hilversum 2006), p. 83-98.

[12] Den Amsterdamschen Hermes, dl. 1, nr. 38 (16 juni 1722), p. 301.

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.