dinsdag 13 juli 2021 – In Voetnoot 225 besprak ik de aflevering van 31 augustus 1723 van de Amsterdamsche Hermes, waarin Jacob Campo Weyerman enkele muzikale onderwerpen aan de orde stelt. Ik beloofde terug te komen op het verhaal over de organist Carvajal.[1]
In ‘Het vermaakelyk Testament van den Muziekant Carvajal’, in diezelfde aflevering, schrijft Weyerman dat Carvajal zijn intrek neemt bij herbergier Jabeek. Carvajal vertelt zijn gastheer dat hij goed geld en dure bladmuziek heeft. Carvajal wil namelijk nog wel even van de drank en het leven genieten. Daar moet de herbergier voor zorgen. Als hem wat zou overkomen, dan moet de herbergier niet met een strop zitten. Maar wanneer Carvajal na ongeveer een maand overlijdt, blijkt dat zijn beurs alleen enkele koperen duiten bevat en geen waardevolle muziek. Wel zitten er oude scheepsjournalen in de banden. Wat valt er over Carvajal en Jabeek te zeggen?
Volgens Weyerman had het verhaal zich afgespeeld in ‘de vermaarde Stad van S, B**’: een vreemde aanduiding voor een stadsnaam. Al in 1981 ontdekten Peter Altena en Barbara Sierman dat Weyerman ’s-Hertogenbosch bedoeld moest hebben.[2] Maar zij zochten niet verder en richtten hun blikken bij hun Bossche onderzoek verder voornamelijk op de Lambert Pain-et-Vin. Die speelde in het leven van Weyerman immers een veel grotere rol dan Carvajal.
Carvajal was in Den Bosch organist van de Waalse gemeente. De parochie van Sint-Jan betaalde zowel de eigen organist als die van de Franse kerk. De organist van de Sint-Jan ontving na een voltooid dienstjaar 300 gulden, die van de Franse kerk 200. Tijdens het bespelen van het orgel moest het instrument van lucht voorzien worden. In de Sint-Jan was daar een orgeltreder voor, die jaarlijks 120 gulden betaald kreeg; in de Franse kerk werd jaarlijks 20 gulden uitgekeerd voor het ‘Blaesen van ’t Orgel’, werk dat doorgaans door een vrouw werd verricht.
De aanstelling van organisten was de bevoegdheid van het stadsbestuur. Vandaar dat Carvajal door de magistraat van Den Bosch was benoemd, op 25 juli 1697. In een volgende bijdrage zal ik meer vertellen over zijn voorganger, en over de gang van zaken rond zijn benoeming.
Carvajal woonde vóór zijn benoeming in Rotterdam, maar was geboren in Luik. Dat blijkt uit de aantekening daar van de ondertrouw, op 30 november 1696, van ‘Jaen Baptista Carvasal’ met de Deense Anna Catharina Krook.
Waarschijnlijk bleef het huwelijk kinderloos: er is noch in Rotterdam, noch in Den Bosch een doop van een kind van dit echtpaar geregistreerd. Op 24 december 1698 liet het echtpaar in Den Bosch door notaris Daniel Boons een langstlevende-testament vastleggen.
Anna Catharina is vrijwel zeker in februari 1711 overleden. Op 17 februari 1711 werd namelijk in Den Bosch ‘juffrouw Carvajal’ begraven; er lijken in Den Bosch geen andere mensen met die achternaam rondgelopen te hebben. Haar echtgenoot volgde haar enkele maanden later in het graf: hij werd op 6 mei 1711 in Den Bosch begraven.[3]
Op 31 december 1703 huurde Carvajal voor minimaal vier jaar een woning in de Keijzerstraet van de wijnkoper Thomas Minten. Wanneer die huur beëindigd is, is onduidelijk. Ook is niet zeker wanneer Carvajal bij Jabeek op kamers gegaan is, maar vermoedelijk is dat laatste gebeurd na het overlijden van mevrouw Carvajal. Maar dát Carvajal met Jabeek van doen had, is wel zeker: op 7 mei 1711, één dag na de begrafenis van Carvajal, werd diens boedelinventaris opgesteld bij notaris Van Asten, waarvoor onder meer ene Anthony van Jabeeck als curator tekende. En op 11 juni ondertekende Van Jabeeck ook de aanvulling op de inventaris, een opsomming van goederen die Carvajal naar de bank van lening gebracht had.
Over Van Jabeeck heb ik verder weinig te melden. Of hij een herbergier was, is mij niet duidelijk geworden. Maar er is één bijzonder detail. Volgens Weyerman had Jabeek ‘twee broodwinningen, […] te weeten, die van Tapper, en die van Muziekant’. In Den Bosch is één Antonie van Jabeek in ondertrouw gegaan. Dat gebeurde op 27 augustus 1701. Die man, een Maastrichtenaar, werd toen omschreven als ‘pijper onder het Regiment van de heer van Amelisweert’.
De aanvullende boedelinventaris die Van Jabeeck 11 juni 1711 als curator ondertekende, vertelt wel een verhaal.[4] Hierin wordt behalve een met kleine diamanten bezette gouden ring, wat kledingstukken en een paar gebruiksvoorwerpen, een forse hoeveelheid huishoudtextiel vermeld. Vele gordijnen, tafel- en beddenlakens en bijvoorbeeld servetten worden genoemd, en een flink aantal lappen stof. Het heeft er veel van dat mevrouw Carvajal met handenarbeid en/of met het handelen in stoffen het hare aan het inkomen van het echtpaar had bijgedragen. Carvajal lijkt na haar dood haar handel en spullen zo goed mogelijk te gelde te hebben gemaakt.
Weyerman suggereert dat Carvajal een armlastige dronkenlap was. Op de vraag of daarover iets te zeggen valt, en op het verhaal van Carvajals aanstelling zal ik in een volgende bijdrage ingaan. – Jac Fuchs
[1] Voor dit verhaal heb ik gegevens gebruikt uit de volgende archiefstukken in het Stadsarchief ’s-Hertogenbosch’ (onderdeel van ‘Erfgoed ’s-Hertogenbosch’): archief 0001 (Oud Stads Archief (OSA)) inv.nrs. 324-325 (resoluties stadsbestuur 1695-1697) en 6126 en 6140 (begrafenisgegevens 1697 resp. 1711); archief 0019 (retroacta DTB) inv.nrs 121 en 173 (ondertrouw 1700-1701); archief 0072 (Notarissen) inv.nrs. 2751 (Daniel Boons), 2924 (Theodorus van Asten) en 2947 (Pedro de Cassemajor); archief 0731 (Église Wallonne), inv.nr 32 (Résolutions du Consistoire 1649-1712); archief 0999 (Parochie van Sint-Jan), inv.nrs. 283-298 (rekeningen uit de jaren 1696-1711).
De hulp van Anna de Haas bij met name het lezen en interpreteren van de inventaris van de boedel van Carvajal was onontbeerlijk. Dank ook aan de medewerkers van het Stadsarchief, die ondanks de coronabeperkingen uitstekende dienstverlening leverden.
[2] Peter Altena en Barbara Sierman, ‘Weyerman en ’s Hertogenbosch’, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 4 (1981), p. 414-425, aldaar p. 416.
[3] Het OSA vermeldt de exacte datum. De parochie van Sint-Jan en de Waalse kerk noemen hem consequent Jean Carvajal of Jean de Carvajal. In het OSA en bij de notaris komen voor hem en voor de later te noemen juffrouw Carvajal ook de achternaamvarianten Carvesal, Carvogaal, Carvosal en zelfs De Cariasal voor.
[4] Het is verwarrend dat de aanvullende boedelinventaris (fol. 174r-176v) in de stukken van notaris van Asten is opgenomen vóór de eerste boedelinventaris (fol. 178r-179r).