De Memnonkolossen in de klassieke oudheid
vrijdag 20 augustus 2021 – Weyerman is nooit in Egypte geweest, zo veel is wel zeker. Toch schrijft hij er geregeld over, zo bleek in deel 1 van deze serie: vooral de Memnonkolossen hebben zijn aandacht. In deel 2 en deel 3 heb ik geprobeerd te achterhalen wie Weyermans zegslieden waren. Een aantal zeventiende-eeuwse schrijvers bleek weliswaar over Egypte te hebben geschreven maar de enorme beelden nooit met eigen ogen te hebben aanschouwd. Andere achttiende-eeuwse auteurs hadden dat wel, maar hun reisbeschrijvingen verschenen te laat om Weyerman van betrouwbare informatie te kunnen voorzien.
Wie waren dan wel Weyermans bronnen? In deze slotaflevering zoek ik het antwoord in de klassieke oudheid: welke Romeinse auteurs zouden Weyerman voorzien kunnen hebben van informatie over de Memnonkolossen? En, niet onbelangrijk, welke editie kan Weyerman hebben geraadpleegd?
De Memnonkolossen in Den Amsterdamschen Hermes
In deel 2 wees ik al op Juvenalis die voor Weyerman als bron kan hebben gediend. In Den Amsterdamschen Hermes – over de belabberde vertaalprestaties van Athanasius Kircher – verwijst hij naar Juvenalis’ opmerkingen over bijgeloof en kannibalisme in Egypte. Weyerman spreekt hier over de ‘beeldsprakelyke tekens der Egyptische * Uijen-vierders, waar over Kircherus, zo ongelettert, redeneert’.[1]
Een tweede bewijs dat Weyerman van een Latijnse bron gebruik maakt, vinden we eveneens in Den Amsterdamschen Hermes. In de volgende passage verwijst hij in een voetnoot naar boek 13 van de Metamorfosen van Ovidius, dat aan Memnon is gewijd:
In het hartje van die goddelooze protestatien, kraakte het gewelf, gelyk de deelen van een nieuw-geleide plank-vloer; of als * Memnons beeld, dat verwarmt word door de straalen des dagenraads.
*Memnon was Aurorâs Zoon, die, geduurende de belegering van Troyen, door Achilles speer wierd gefricasseert. Men zegt dat zyn praalbeeld, aangeraakt door de ryzende Zon, begint te klappen als een Oostindiesche Rave.
Cura deum proprior, luctusque domesticus angit Memnonis amissi … Ovid. Lib. 13.[2]
Een vertaling uit 1700 van het Latijnse citaat luidt: ‘Die Godin ging nader aan ’t hart haar eigen huis-ramp, en ’t om-komen van haar soon Memnon …’.[3]
Ovidius verhaalt in boek 13 weliswaar over de Griekse held Memnon, die valt in de strijd om Troje, maar hij schrijft niets over de zingende Egyptische Memnon. Ovidius is dus niet de enige bron voor dit citaat van Weyerman geweest. Er zijn twee publicaties uit Weyermans tijd waarin niet alleen het verhaal over de held Memnon voorkomt, vergezeld van het citaat uit de Metamorfosen, maar ook het verhaal over de zingende Memnon.
De eerste is een Frans werk over De bello Gallico van Julius Caesar uit 1589. Aan het verhaal over Troje is een passage over het beeld Memnon in Thebe toegevoegd: ‘Pausanias (…) s’en racompte infinies autres fables, mesmement de sa (= Memnon) statue qui tous les jours au lever du Soleil, bruit & rend un certain son’.[4] In een andere Franse publicatie uit 1629 is zelfs een heel hoofdstuk aan Memnon gewijd, waarin de held uitgebreid aan bod komt, evenals het verhaal over het beeld in Egypte. In het hoofdstuk wordt zowel naar Plinius als Pausanias verwezen.[5]
Wij weten natuurlijk niet of deze Franstalige werken tot de beschikking van Weyerman stonden, maar beide uitgaven zouden een uitstekende bron voor hem zijn geweest.
De Memnonkolossen in Den Persiaansche zydeweever
Het beeld van Memnon verschijnt ook in het ‘Blyeyndent treurspel’ Den Persiaansche zydeweever. De zijdewever Grisanot – in gezelschap van Josef, een ‘Boksenmaaker’ (= maker van broeken), en Kidi, zijn schoonzoon – begint op enig moment luidkeels te roepen om flessen drank, tabak en pijpen. Kidi merkt dan op: ‘Papa spreekt als een metaale Memnon’. Josef reageert vervolgens met: ‘Hij is een Man als den Ridder van de Zon, Als die door de Straalen van zijn verwarmende Wijn altoos het Winterys van mijn Jaaren kan ontdooiën’. Hierna drinken de mannen op elkaars gezondheid.[6] Het verwarmen van het beeld van Memnon wordt hier vergeleken met de heilzame uitwerking van wijn op de oude Josef.
De zin ‘Papa spreekt als een metaale Memnon’ wekt de indruk dat het beeld van metaal was, wat natuurlijk niet zo was. Hoe komt Weyerman erbij om een dergelijk detail toe te voegen? Wil hij hiermee duidelijk maken dat het geluid uit het beeld metaalachtig klonk, of had hij ergens gelezen dat het beeld van metaal was?
In een Nederlandse vertaling van Francis Bacons De sapientia veterum, vervaardigd door de Nijmeegse apotheker Peter Boener, wordt in hoofdstuk XIV (‘Memnon, ofte, Ionckheyt te vroegh rijp’) eveneens gesproken over een metalen beeld:
Ende het wort oock vertelt, dat het Beeldt van Metael, ’t welck hem ter eeren opghericht was, wanneer de stralen der Sonnen daer op scheenen, ghewent was een droevig geluyt, ende schreyende geklach van sich te geven.[7]
Niettemin wordt het materiaal waarvan het beeld gemaakt is, in de oorspronkelijke Latijnse tekst helemaal niet genoemd. Ook in de Engelse versie van De sapientia veterum komt het woord metaal niet voor: ‘Whose Statue also (the Sun reflecting on it with his Morning Beams) did usually, as is reported send forth a mournful Sound’.[8]
In 1725 verschijnt in Leiden de publicatie Beknopte vragen uit de staat-kundige historie, geschreven door de Duitse geograaf Johann Hübner. Hierin is onder het kopje ‘Amenophis II’ – dit moet Amenothep III zijn – een beschrijving van de Memnonkolos opgenomen waarin wel van een metalen beeld sprake is:
In Egypten was een Beeld van Metaal, dit gav eenig geluid van sig, als de Zon daar ’s morgens hare stralen op schoot, waarom dat het Memnon loquens of de sprekende Memnon wierd genaamt: dit zouden den Eeren-Zuil deses Konings sijn geweest.[9]
Aangezien Hübners boek twee jaar voor Den Persiaanschen zydeweever verscheen, zou Weyerman dit werk als bron gebruikt kunnen hebben.
Algemene informatie over de Memnonkolossen
Weyerman kan algemene informatie over de Memnonkolos natuurlijk ook uit de Grand dictionaire van Moréri gehaald hebben. Jan Bruggeman en Jac Fuchs tonen in hun ‘Voetnoten’ op de website van de Stichting Jacob Campo Weyerman regelmatig aan dat Weyermans inspiratiebronnen niet per se primaire werken zijn en dat hij zo nu en dan te rade gaat bij Moréri.[10]
In de woordenboekedities van 1702 en 1707 is een lemma over de Memnonkolos opgenomen, dat de informatie bevat die Weyerman in zijn tekst gebruikt. Moréri noemt Memnon, de zoon van Aurora (niet van Eos!) en vermeldt dat het beeld van Memnon een geluid voortbrengt bij het opkomen van de zon. Ook de verwijzing naar boek 13 van Ovidius’ Metamorfosen vinden we hier terug, alhoewel Moréri naar een ander passage verwijst dan Weyerman.
Memnon, fils de Tithone & de l’Aurore, fut tué par Achille au siege de Troye, où il avoit mené du secours à Priam. […] Ses cendres furent métamorphosées en oiseaux. Ce qui est rapporté par Ovide, li. 13. Metam. […] Les Anciens parlent encore de cette célebre statuë qui étoit à Thebes en Egypte, & qui faisoit du bruit quand elle étoit échauffée des rayons du Soleil.[11]
Een leuk detail is dat in de uitgave van 1707 de kwalificatie van het geluid dat Memnon voortbrengt, is aangepast. Het beeld maakt nu geen lawaai (‘bruit’) meer, maar brengt een aangenaam geluid voort (‘un son agreable’):
Les Anciens parlent de cette celebre statuë de Memnon, qui étoit à Thebes en Egypte, & qui rendoit un son agreable, lorsqu’elle étoit frappée des rayons du Soleil.[12]
Tot slot
Weyerman had een behoorlijke opleiding genoten, eerst aan de Latijnse school en later bij dominee Petrus Santvoort in ’t Woudt, waar hij onderricht kreeg in Hebreeuws, Grieks, theologie, filosofie, antieke geschiedenis, wis- en sterrenkunde.[13] André Hanou merkt over Weyermans tijdschriften op dat deze waarschijnlijk bestemd waren voor hoog opgeleide lezers, zoals studenten, schilders, bestuurders, militairen, dokters en advokaten. Zij waren veelal bekend met Europese of mondiale beschavingen, het wereldgebeuren, hadden kennis van kunst en waren vertrouwd met filosofie en theologie.[14]
Beide gegevens, opgeteld bij de populariteit van de oudheid aan het begin van de achttiende eeuw, doen vermoeden dat Weyerman het verhaal over het beeld Memnon kende en dat hij Moréri voor meer informatie hierover raadpleegde. In het lemma uit de Grand dictionaire vond hij de verwijzing naar Ovidius’ Metamorfosen, boek 13, maar de door Moréri vermelde passage nam hij niet over. Het citaat dat Weyerman gebruikte – ‘Cura deum proprior, luctusque domesticus angit Memnonis amissi …’ – komt wel voor in de eerder genoemde Franse publicaties uit 1589 en 1629.
Dat het Memnonbeeld een grote bekendheid genoot, schreef Athanasius Kircher al in zijn Oedipus aegyptiacus. In de vertaling van de Amerikaanse classica Patricia Rosenmeyer: ‘No one did not know Memnon, sung of so often by the poets’.[15] – Janny Roos
¶ Illustratie 1: David Roberts, Memnonkolossen bij Thebe tijdens de overstroming van 1 augustus 1848. De beelden kijken naar de opkomende zon. Illustratie 2: de Memnonkolossen met op de achtergrond de nieuwe opgravingen van de tempel van Amenhotep III (mei 2015). Foto Wikimedia.
[1] Den Amsterdamschen Hermes, dl. 2, nr. 10 (1-12-1722), p. 73.
[2] Den Amsterdamschen Hermes, dl. 1, nr. 11 (9-12-1721), p. 85.
[3] Alle de werken van Publ. Ovidius Naso, dl. 2 (Amsterdam 1700), vert. Abraham Valentyn, p. 360.
[4] Les commentaires de Iules Cesar, des guerres de la Gaule (Parijs 1589), p. 204 (annotations).
[5] Les images ou tableaux de platte peinture des deux Philostrates Sophistes Grecs et les statues de Callistrathe (Parijs 1629), p. 59-60.
[6] Jacob Campo Weyerman, Den Persiaansche zydeweever (z.p. [1727]), p. 60.
[7] Francis Bacon, De proef-stucken (beschreven in ’t Engelsch) van den wel-eedelen, en hoogh-geleerden heer Franciscus Bacon […] (Leiden 1646), vert. Peter Boener, p. 141.
[8] Francis Bacon, The essays, or councils, civil and moral, of Sir Francis Bacon (Londen 1701), p. 49.
[9] Johann Hübner, Beknopte vragen uit de staat-kundige historie, dl. 9 (Leiden 1725), p. 586.
[10] Zie onder andere Voetnoot 165, Voetnoot 173, Voetnoot 180, Voetnoot 183, Voetnoot 198.
[11] Louis Moréri, Le grand dictionaire, dl. 3 (Amsterdam/Den Haag 1702), p. 493.
[12] Louis Moréri, Le grand dictionaire, dl. 3 (Parijs 1707), p. 741.
[13] Voor biografische informatie, zie de website van de Stichting Jacob Campo Weyerman.
[14] Jacob Campo Weyerman, Den Vrolyke Tuchtheer (1729), dl. 2 (Amsterdam 1977), ed. A.J. Hanou, p. 195.
[15] P.A. Rosenmeyer, The language of ruins. Greek and Latin inscriptions on the Memnon Colossus (Oxford 2010), p. 178.