Weyerman over het kaartspelen om geld
dinsdag 9 november 2021 – Weyerman was niet vies van het kaarten of dobbelen om geld. In deel 4 van de Konst-schilders vertelt hij hoe hij eenmaal zijn inkomsten van een heel jaar in Engeland verspeelde en hoe hij ook ooit in Livorno al zijn geld bij het kaartspelen verloor.[1] Maar in zijn periodieken kon hij, als dat zo te pas kwam, een moreel gewenster standpunt innemen. We zien dat bijvoorbeeld in De Naakte Waarheyt:
De ondervinding leert, dat ‘er geen verderflyker hartstogt is, als de gebedsoefening der veelkleurige Fransche ofte Utrechtsche heyligen, en het handboekje der doodelyke satanas doodsbeenders, bekent by de tytels van speelkaarten en teerlingen.[2]
Op deze inleiding volgt een korte uiteenzetting over hoe het van de Olympische Spelen, waar het alleen om de eer en de lauwerkransen ging, tot de verwerpelijke eigentijdse praktijk van kaarten en dobbelen om geld gekomen is. In 2015 kon ik al melden dat Weyerman bij het schrijven van die schets Resolve 158 ‘Of play and gaming’ uit de Resolves van Owen Felltham bewerkt had.[3]
Met zijn historische overzicht verviel Weyerman tot op zekere hoogte in herhaling. Weyerman begon ook de aflevering van 13 maart 1730 van Den Vrolyke Tuchtheer met een vergelijkbaar verhaal.[4] De aanleiding was daar, dat Jacobus Tenter in zijn Examinator of de Hollandsche Zeedenmeester ‘onlangs het gemeen heeft gepynigt met een dubbelt vertoog over het grondeloos Spel van de kaart en teerlingen, weleer zyn lust, doch thans zyn walg […]’. Weyerman, die mogelijk in de Examinator een concurrent zag, haalde in de Tuchtheer meer dan eens uit naar dat blad en naar de schrijver ervan. En ook bij deze gelegenheid heeft hij de Resolves van Felltham uit de kast gehaald, en Resolve 158 als basis voor zijn tekst gebruikt.
Het is leerzaam om beide teksten, die een paar ankerpunten gemeen hebben, naast elkaar te leggen. Weyerman heeft tweemaal zijn creativiteit ruim baan gegeven, wat twee teksten heeft opgeleverd die ieder hun eigen karakter hebben.
Felltham had uiteraard niet als doel om zijn lezers een volledig overzicht te geven van gokken en kansspelen door de eeuwen heen. Hij komt dan ook vrij snel met een christelijke moraal aanzetten. Weyerman moest dus ook na een korte verhandeling weer door met een ander onderwerp. In beide gevallen vervolgt hij met een karakterschets. In 1730 is dat een meer dan drie pagina’s lang ‘Konterfytsel des Leydshen [sic!] Examinators’, waarin hij probeert de ‘speelzieken Examinator’ tot aan de grond toe af te branden. In 1737 herinnert hij zich dat hij zijn lezers portretten van de gokkers zelf had beloofd en komt hij met ‘het karakter van den Baron van Waveren’, volgens Weyerman een schoolvoorbeeld van een beroepsspeler. Over deze baron van Waveren is bij mijn weten in campistisch verband nog niet eerder gepubliceerd, hoewel Weyerman hem meermalen noemt. In het verleden heb ik Waveren wel met Waverveen verward; daarom voeg ik hier een uitleg over beide heerlijkheden en hun heren toe.
In het plassengebied op de grens van Holland en Utrecht liggen zowel Waver(en) als Waverveen: Waver ligt tegenwoordig nét in Noord-Holland, Waverveen ligt in Utrecht. De heerlijkheid Waveren, Botshol en Ruige Wilnis was echter oorspronkelijk bezit van een Utrechts kapittel, terwijl de aangrenzende heerlijkheid Waverveen juist in handen was van de grafelijkheid van Holland. Waverveen werd in 1731 verkocht aan de ons bekende dominee Wilhelmus Hogerwaard; Waveren veranderde al in 1624 van eigenaar en werd gekocht door Anthony Oetgens. De heer van Waveren over wie Weyerman schrijft, was een nazaat van deze Amsterdammer, die ook Anthony Oetgens heette. Deze Anthony is enkele jaren voor 1737 overleden. Door vererving (en in het geval van Waverveen ook verkoop) kwamen beide heerlijkheden in 1766 in één hand. Nog wat later in de achttiende eeuw kwamen ze in het bezit van de Amsterdamse regentenfamilie Clifford.
De baron van Waveren over wie Weyerman schreef, moet een carrière als valsspeler achter de rug gehad hebben. Weyerman doet een boekje open over zijn praktijken in zijn portret in De Naakte Waarheyt. In Den Kluyzenaar in een vrolyk Humeur suggereert Weyerman dat de Baron van Waveren een fortuin heeft verdiend met dobbelen. Opmerkelijk is dat ook in De Snelziende Lynceus van 30 juni 1749 de dan al lang niet meer in leven zijnde baron van Waveren als bekende valsspeler wordt neergezet. Maar of dat iets zegt over de reputatie van de baron? In de eerste aflevering van de Lynceus geeft de (nog onbekende) auteur aan dat hij de stijl van Campo tot zijn voorbeeld neemt ‘zonder deszelfs Brutaliteiten’. Hij heeft meerdere beelden en verwijzingen uit Weyermans werk overgenomen en moet goed thuis zijn geweest in het werk van Weyerman.
Tot zover over de baron van Waveren. Wie gaat ons meer over deze persoon vertellen? – Jac Fuchs
¶ De afbeelding toont een achttiende-eeuwse Duitse speelkaart uit het bezit van het British Museum.
[1] De levens-beschryvingen der Nederlandsche konst-schilders en konst-schilderessen, deel 4 (Dordrecht 1769), p. 425 resp. p. 433.
[2] De Naakte Waarheyt, nr. 9 (13 mei 1737), p. 65.
[3] Jac Fuchs, ‘Weyermans Laplandschen Tovertrommel (1731): een chantageblaadje?’, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 38 (2015), p. 10-25, aldaar p. 19.
[4] Den Vrolyke Tuchtheer, nr. 37 (13 maart 1730), p. 289-290.