Voetnoot 239

Weyerman over ouderdom, tranen, armoede en hypocrisie

dinsdag 7 december 2021 – In Voetnoot 238 valt te lezen hoe Weyerman aflevering 36 van de tweede jaargang van Den Echo des Weerelds vulde met geslaagde bewerkingen van twee brieven van Thomas Brown. In de daaropvolgende aflevering, nummer 37, ging hij heel anders te werk.

Vaak opent Weyerman een aflevering met een alinea waarmee hij de toon zet, waarna hij het verhaal vertelt dat hij kwijt wil. Ook aflevering 37 begint met een, relatief lange, alinea met aforismen over ouderdom:[1]

Den Ouderdom en de Ziekte zyn de twee krukken waar op het leeven voortkruypt na de dood; en dat paar is een paar Gerechtsbodens die een yder arresteeren tot de betaaling van die schuld, die den mensch zo deugdelyk is verschuldigt aan de Natuur. Gryze haairen zyn Afgezanten van geen gemeene Ervaarendheyt, zegt den Echo des Weerelds; doch een Zot bewyst door zyn voorbeelt, dat een sneeuwitte baerd wel de uuren des Ouderdoms, maar niet de minuyten des Verstands aanwyst. [enz.]

Weyerman noemt zo’n passage zelf even later een ‘zeedekundige bespiegeling’:

Onder die zeedekundige bespiegeling opende den Echo gevalliglyk het boek van Plutarchus, alwaar hy handelt over de Schaersheyt, of liever over den mangel der Orakelen, welke stoffe hy bekrachtigt door het navolgent Voorval: waar of onwaar laat ik daar.
Den Egyptische Schipper Thamus voer na Italien, […]

En dan vertelt hij het verhaal over Thamus, die op zee een stem hoort die hem de opdracht geeft om bij zijn aankomst te verkondigen dat Pan is overleden. Dat verhaal beslaat maar één bladzijde. Weyerman vertelt dat hij ervan moest huilen en schotelt de lezer dan enkele uitspraken over tranen voor, zoals :

Ik zou alhier’er mogen byvoegen, dat ’er driederley Traanen huysvesten in de Oogen; de eerste van vreugde, welke traanen in de hooge jaaren een soort van Medelyden voor de jeugd te kennen geeven; ten tweede zyn ’er traanen van Zorg, die de Elende der rampzaligen aantoonen; en ten derde zyn ’er traanen van geveynsdheyt, die de natuur der Vrouwen bewyzen; […] 

Pas daarna komt het eigenlijke hoofdgerecht van de aflevering, een fantasie waar ik geen soep van kan maken en waaraan ik hier verder dan ook weinig aandacht zal besteden. Ik licht er alleen het sprookje uit dat een van de personages in het verhaal vertelt. Het beslaat de laatste twee pagina’s van de aflevering. 

Op een kasteel, waar de familie enkele geestelijke leidsmannen in dienst had en strenge normen voor zichzelf en het personeel aanlegde, verleidt de duivel een dienstmeid tot intieme omgang met een bediende. Het stel wordt betrapt en het huis uit gezet. Nadat de in Den Haag verblijvende heer des huizes is geïnformeerd, schrijft deze terug dat ook het bed – als plaats delict – uit het huis moet worden gedragen en moet worden verbrand. Op het moment dat dat vonnis voltrokken wordt, komt de bediende langs. Deze zegt dat, als hij zou vertellen wat hij zelf zoal gezien had, al het meubilair in het huis op de brandstapel zou eindigen …

De inhoud van dit tijdschriftnummer is dus behoorlijk divers. Het mag dan ook geen verrassing zijn dat Weyerman bij heel uiteenlopende bronnen te rade is gegaan.

Het heeft er alle schijn van dat de Echo (Weyerman) het verhaal van Thamus, waarvoor hij Plutarchus als bron geeft, niet tegenkwam toen hij in Plutarchus zat te bladeren, maar dat hij het opdook in Le grand dictionaire historique van Louis Moréri. Het verhaal in Den Echo lijkt sterk op het lemma Thamous van Moréri, dat ook nog eens De oraculorum defectu van Plutarchus als literatuurverwijzing geeft.[2]

Weyerman had in de lente van 1727 de complete werken van Thomas Brown vrijwel continu op zijn schrijftafel liggen: er zijn inmiddels bewerkingen van teksten van Brown aangetroffen in de afleveringen 28, 29, 31, 32, 34, 35 en 36 van Den Echo.[3] Het sprookje aan het einde van aflevering 37 past in die rij. Thomas Brown schrijft in een brief uit 1699 ‘To Walter Knight, Esqat Ruscomb in Berkshire; being a Relation of a Journey to London’ onder meer over een legerkapitein. Deze vertelde hem een verhaal over een hypocriet huishouden in Wales: overduidelijk het prototype van het sprookje in Den Echo.[4] Ook de aanloop naar het sprookje, de redenering ‘Dat de Vleyery meer vermoogen heeft over de Vrouwen, als een oprechte handeling […] want Spinosa of Vaninus hebben niet half zo veel Atheisten gemaakt als de Liefde’, correspondeert met een alinea die in Browns brief aan de vertelling vooraf gaat.

Voor zijn ‘zeedekundige bespiegeling’ sprak Weyerman een heel ander werk aan. In Voetnoot 117 suggereerde ik al dat hij enkele maanden eerder passages uit Wits Common-wealth van Nicholas Ling gebruikt had. Ook ditmaal lijken de aforismen uit dat werk overgenomen te zijn:[5]

Sickess and old Age, are the two crutches whereon life walketh to death; which arresteth every one to pay the debt, which they owe unto Nature.  Theopomp
[…]
A gray beard is a certain sign of old Age, but not an assured token of a good wit.
[…]
Hoary hairs are Ambassadors of great experience.  Chilo.

Ook de wijsheden over tranen putte Weyerman uit deze bron. Zo is daar te vinden:[6]

There are in the eyes three sorts of Tears: The first of joy, which in old men shew their kindness; the second of sorrow, which in wretched men shew their misery; the third of dissimulation, which in women shew their nature.

Een maand later greep Weyerman wederom naar Wits Common-wealth, dit keer voor een deel van een ‘beschouwing’ die een passerende venter van zwavelstokken ten beste geeft:[7]

Het gebrek van Wysheyt is de aldergrootste Armoede; […] De Armoede is een tak van den boom der Maatigheyt, en het Gebrek is een beknopte onderhouding der Wetten. Nooit is die Man arm, die leeft na de Natuur, en nooit is hy ryk, die zig laat beheersschen door zyne Begeertens. De Armoede is de Moeder der Gezondheyt, de Armoede is de Meestres der Wysbegeerte, en de Rykdommen zyn lastig aan de Zotten, doch de Armoede is vermaakelyk voor de Wyzen.

Vergelijk:

There is no greater Poverty upon a Man than to want Wisdom, whereby he should know how to govern himself.  Plato.[8]
[…]
Poverty is a branch of Temperance, and Penury a compendious observation of the Laws.  Stobaeus.
If thou wilt live after nature, thou shalt never be poor; if after thine own opinion, thou shalt never be rich.
Poverty is the mother of Health.
Poverty is the mistress of Philosophy.
[…]
Riches are painful to fools, and Poverty pleasant to the wise.

Het zou me niet verbazen als er in de tweede jaargang van Den Echo nog meer uitspraken te vinden zijn die Weyerman uit Wits Common-wealth overgenomen heeft. Van die eerste alinea’s van zijn tijdschriftafleveringen dacht ik lange tijd dat Weyerman ze zelf bedacht had, maar inmiddels sluit ik niet uit dat hij er een flink aantal geconstrueerd heeft met wijsheden die hij uit zijn boekenbezit haalde. – Jac Fuchs

¶ De afbeelding geeft een tekening van Rubens weer met het hoofd van een oude man (Heraclitus?) (collectie British Museum).


[1] Den Echo des Weerelds, jrg. 2, nr. 37 (23 juni 1727), p. 289-290.

[2] Louis Moréri, Le grand dictionaire historique (Amsterdam/Utrecht/Den Haag 1694) deel 4 (N-Z), p. 460, lemma Thamous. De link wijst naar de achtste editie, maar het lemma komt ook voor in eerdere en latere edities. 

[3] Zie de Voetnoot 121Voetnoot 76, Voetnoot 68, Voetnoot 74, Voetnoot 71 en Voetnoot 238

[4] Thomas Brown, The works of Mr. Thomas Brown, in prose and verse; serious, moral, and comical, deel 1 (Londen 1707), p. 118-123 (brief), p. 121-123 (verhaal).

[5] [Nicholas Ling], Wits Common-wealth: or, a treasury of divine, moral, historica land political admonitions, similies, and sentences. For the use of schools (Londen 1722), p. 208. Van Wit’s Commonwealth is al een editie uit 1597 bekend, met de titel Politeuphuia, Wits common wealth. Het werd meermalen herdrukt. Ik heb gekozen voor een link naar een editie uit 1722, omdat de spelling in die druk moderner oogt. Deze uitgave heeft een handzame index die het zoeken naar toepasselijke citaten aanzienlijk vereenvoudigt. De geciteerde aforismen zijn opgenomen in het hoofdstuk ‘Of Old Age’. 

[6] Wits Common-wealth, p. 152, opgenomen in het hoofdstuk ‘Of Tears’.

[7] Den Echo des Weerelds, jg. 2, nr. 41 (28 juli 1727), p. 324-325.

[8] Wits Common-wealth, p. 112-113, opgenomen in het hoofdstuk ‘Of Poverty’.

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.