Weyerman over alchemie en over slachtoffers van Syberg
dinsdag 1 februari 2022 – In Voetnoot 245 besprak ik het ‘natuurlyk konterfytsel van Johan Hendrik, baron van Syberg’ dat bij wijze van voorwoord is opgenomen in Weyermans blijspel Den Maagdenburgsche alchimist. Voor het schrijven van die voetnoot heb ik ook Weyermans andere werk over de zelfverklaarde goudmaker Syberg nog eens doorgelezen, waaronder De leevens byzonderheden van Johan Hendrik, baron van Syberg, heer van Ermelinghoven en Bonckersbek, &c. Dit werk verscheen in maart 1733, enkele weken eerder dan het toneelstuk.
De leevens byzonderheden is een curieus werk. Het bestaat uit twee delen, met ieder een titelpagina en een opdracht. Maar de pagina’s zijn doorgenummerd. Alles wijst erop dat beide delen alleen samen te koop waren. In deze voetnoot kijk ik met name naar de tweede opdracht, maar eerst wijd ik enkele alinea’s aan het gehele werk.
In het eerste deel ontmoet Weyerman de baron, maar hun gesprekken zijn niet meer dan het kader waarbinnen de lezer allerlei hermetische zaken voorgeschoteld wordt. In het tweede deel is er veel meer aandacht voor Syberg en zijn bezigheden. Ook dat deel bevat meerdere uitweidingen. Zo bevat het beschrijvingen van ‘het bruyn geneesmiddel’ en ‘het wit medikament’, en losse uitspraken van de baron over de steen der wijzen. Zelfs wetenswaardigheden over duivels komen er aan de orde. Ik vind De leevens byzonderheden een rommelig werk, maar Karel Bostoen zag er wel degelijk enige ordening in.[1]
Wat Weyerman over Syberg en over hun ontmoetingen vertelt, en hoe hij dat vertelt, roept niettemin vragen bij mij op. Weyerman laat zich, bijvoorbeeld, bepaald schamper uit over de talenkennis van Syberg:[2]
Den Baron van Syberg verstaat Latyn, Italiaans, noch Fransch, maar hy beslaat uyt die drie taalen een soort van Lingua Franca, of mengelmoes, waar door hy maklyk een mondgesprek zou kunnen doorstaan met een Algerynsche Galeyboef.
Maar anderzijds beweert Weyerman al vrij vroeg in het boek:[3]
Die groote Alchimist was den Autheur van een gedrukt Advertissement, welke Waarschouwing opgestelt in de Latynsche taal, by ons is vertaalt in het Nederduytsch, wegens deszelfs ongemeene stellingen.
Hiermee leidt hij een alchemistische verhandeling in van zo’n tien pagina’s: tien pagina’s Latijn van de baron dus, die hij goed begrepen en vertaald zou hebben. Op p. 52-53 geeft Weyerman een vertaling van maar liefst veertien regels Latijn uit de Zodiacus vitae van Palingenius, die de baron hem, brommend als de vijzels van zijn vader, die apotheker was, had voorgedragen.
De leevens byzonderheden bevat de nodige voetnoten in het Latijn en flarden van teksten in andere talen. Weyerman maant zichzelf meermalen om een eind te maken aan een zedenkundige uitweiding. Het geeft allemaal te denken.
De Palingenius-vertaling is al besproken in de editie van De leevens byzonderheden uit 1984.[4] In diezelfde editie wordt gesignaleerd dat Weyerman veel moeite doet om Syberg als Rozenkruiser te karakteriseren, terwijl het helemaal niet zo zeker is dat Syberg inderdaad die richting toegedaan was. Zou dit komen omdat Weyerman teksten over de Rozenkruisers binnen handbereik had? Ook daarover is in de editie iets te vinden. Voor het ‘Verhaal over de opkomst der Rozenkruysbroeders’ op p. 55-59 gebruikte Weyerman, naar het zich laat aanzien, een ‘Conference’ van het Bureau d’Adresse.[5] Ook de daaraan aansluitende ‘Regel van de Broeders des Roozenkruys’, het verdere betoog over de broederschap en de gedachtewisseling met Syberg over de Rozenkruisers op p. 59-71 zijn in deze Conference terug te vinden.
Een andere bron werd door Frank van Lamoen aangedragen.[6] Hij wees erop dat Weyerman een aanzienlijk deel van zijn boek Den steen der wyzen (1739) vulde met teksten die hij had vertaald uit Escalier des sages ou la philosophie des anciens (Groningen 1689) van Barend Coenders van Helpen. Tevens wees hij op verbanden tussen Den steen der wyzen en De leevens byzonderheden van Syberg.[7] Hij gaf als voorbeeld twee parallellen tussen De leevens byzonderheden van Syberg en Escalier: een stuk tekst van Syberg op p. 113-114 en de beschrijving van prenten uit de Escalier op p. 185-186. Maar er zijn er meer. Zo zal de ‘naamlyst van echte hermetische wysgeeren’ op p. 39-40 gebaseerd zijn op de opsomming op p. 38 van de Escalier. Iemand zou de Escalier, Den leevens byzonderheden van Syberg en Den steen der wyzen nog eens zorgvuldig naast elkaar moeten leggen.
Van andere technische passages, zoals ‘Eenige kortbondige spreuken, By my opgeschreven uyt den mond van de Heer Baron van Syberg’ op p. 291-293, is me nog niet duidelijk waarop ze gebaseerd zijn, maar het lijkt mij sterk dat deze wijsheden door Syberg zelf gedebiteerd zijn. Ik laat het onderzoek naar Weyermans teksten over alchemie en religie graag over aan mensen die deskundig op die gebieden zijn. Toch doe ik één suggestie. Ik zie overeenkomsten tussen het betoog van Syberg op p. 176-177 en een passage in een werk over magie van Gabriel Naudé.[8] Ik vermeld het als slechts een vermoeden, omdat mij andere overeenkomsten met dat boek niet bekend zijn.
Ik heb voornamelijk naar de minder zwaar op de maag liggende delen van De leevens byzonderheden van Syberg gekeken. Zoals aangekondigd beperk ik me in deze voetnoot verder tot de tweede opdracht (p. 135-148). In een volgende voetnoot zal ik nog wat andere passages de revue laten passeren.
Weyerman richt zich in de tweede opdracht tot ‘alle ligtgeloovige gulde esels, en alle goudgierige houvasten’, de slachtoffers van Syberg. Erg veel medelijden lijkt hij niet met ze te hebben. De opdracht maakt op mij de indruk van een zedenkundig vertoog dat rond enkele thema’s is opgebouwd. Achtereenvolgens komen aan de orde: welzijn, rijkdom, ouderdom en gierigheid. De wijsgerige alinea’s worden afgewisseld met sneren aan het adres van slachtoffers.
Wie er zo naar kijkt en op zoek gaat naar mogelijke bronnen voor Weyermans wijsheden, komt uit bij twee werken die al eerder als inspiratiebronnen voor Weyerman genoemd zijn: The English Theophrastus en Wits Common-wealth.[9] De opbouw die ik er momenteel in herken is:
¶ De openingsalinea (p. 135) – de eerste alinea van ‘Fortune, Riches, Avarice’ in The English Theophrastus.[10]
¶ p. 136 – ‘Ik ken geen’ t/m p. 137 ‘onze begeertens t’zamen te trekken’: drie alinea’s uit ‘Fortune, Riches, Avarice’ in The English Theophrastus.[11]
¶ p. 139 – ‘Weet dan, goude Torren’ t/m p. 140 ‘komt te doen tot het algemeen’: een alinea uit ‘Fortune, Riches, Avarice’ in The English Theophrastus.[12]
¶ p. 141-142 – Twee alinea’s over bonen en rapen zijn overgenomen uit een heel ander werk, namelijk The art of cookery van William King.[13]
¶ p. 144-145 – De alinea die begint met ‘Dien gryzen gulden ezel’ is een bewerking van het karakter van Bromius in The English Theophrastus.[14]
¶ p. 145 – De eerste twee volle alinea’s: twee alinea’s uit ‘Ages of Life’ in The English Theophrastus.[15]
¶ p. 145 – Bij de derde volle alinea, beginnend met ‘Het is zeker’, schakelt Weyerman over op aforismen uit het hoofdstuk ‘Of Old Age’ in Wits Common-wealth.[16] Ik meen in ieder geval te herkennen: ‘A gray beard’ (p. 208), ‘As old folk’ (p. 208), ‘Old men are young men’s precedents’ (p. 209), ‘Old men are often envied’ (p. 209), ‘The Old Cedar-tree’ (p. 209), ‘Though all men are subject’ (p. 209), ‘Age is a Crown of Glory (p. 210), ‘Old folk soft-times’ (p. 210), ‘Youth is an indiscreet heat’ (p. 211), ‘Age may be allowed’ (p. 210) en ‘If young men had knowledge’ (p. 210). Dat bracht hem naar p. 149, waar hij de opdracht afrondde.
Dat The art of cookery van King hier opduikt, lijkt verrassend maar is dat niet echt. Weyerman gebruikte ditzelfde werk begin 1733 ook voor Den kluyzenaar in een vrolyk humeur.[17] En dat Weyerman het karakter van Bromius uit The English Theophrastus gebruikte, is extra interessant: het is een van de 37 karakters die pas vanaf de tweede druk aan het werk toegevoegd zijn. Hij gebruikte dus niet de eerste druk van dat werk, maar een latere.
In deze opdracht herken ik de werkwijze die Weyerman in zijn periodieken en ook in sommige andere opdrachten toepaste. Maar daarmee is nog niet alles over mijn verkenning van Den leevens byzonderheden van Syberg opgeschreven. In een volgende voetnoot zal ik nog wat andere passages van het werk onder de loep nemen. – Jac Fuchs
[1] Karel Bostoen, ‘De satire als ‘ineetend vocht’. Enkele opmerkingen naar aanleiding van de nieuwe uitgave van Weyermans Baron van Syberg’, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 8 (1985), p. 12-17 (hierna: MedJCW).
[2] Jacob Campo Weyerman, De leevens byzonderheden van Johan Hendrik, baron van Syberg, heer van Ermelinghoven, Bonckersbek, &c. (Utrecht 1733), p. 8 (n.).
[3] Weyerman, De leevens byzonderheden van Syberg, p. 22-23.
[4] De leevens byzonderheden van Johan Hendrik, baron van Syberg, heer van Ermelinghoven, Bonckersbek, &c. door Jacob Campo Weyerman, ed. André Hanou, Hanna Stouten e.a., deel 1b (Deventer 1984), p. 110.
[5] De leevens byzonderheden van Syberg, deel 1b, p. 24-25. De gebruikte ‘Conference’ is nr. 199 (‘Des Frères de la Rose-Croix’), in: Quatriesme centurie des questions traitees aux conferences du Bureau d’Adresse (Parijs 1641), p. 53-60. Jan Bruggeman toonde in Voetnoot 105 aan dat Weyerman veelvuldig naar deze publicatiereeks greep.
[6] Frank van Lamoen, ‘Hermes en de hermetika’, in: MedJCW 11 (1988), p. 1-12, aldaar p. 9.
[7] Van Lamoen vermoedde dat Den steen der wyzen werkmateriaal was voor De leevens byzonderheden van Syberg. Dat is een plausibele gedachte. Op p. 290 van De leevens byzonderheden van Syberg beweert Weyerman dat hy ‘een kleyn vertoog by wyze van tydkorting had opgestelt, getytelt, de Weezendlykheyt van den Steen der Wyzen’. Hij vroeg Syberg er commentaar op te leveren. Den steen der wyzen werd bijna een half jaar na de arrestatie van Weyerman gepubliceerd en kan heel wel op dat oudere manuscript gebaseerd zijn geweest.
[8] Gabriel Naudé, Apologie pour tous les grands hommes qui ont esté accusez de Magie (Parijs 1669), p. 422. Dit werk verscheen oorspronkelijk in 1625 als Apologie pour tous les grands personages faussement soupçonnez de magie. Het werd onder diverse titels tot in de achttiende eeuw herdrukt.
[9] [Abel Boyer,] The English Theophrastus: or, the manners of the age. Being the modern characters of the court, the town, and the city(Londen 1706, 2e dr.); en [Nicholas Ling], Wits Common-wealth: or, a treasury of divine, moral, historica land political admonitions, similies, and sentences. For the use of schools (Londen 1722). Ik verwijs hier naar een prettig leesbare achttiende-eeuwse herdruk van dit oorspronkelijk zestiende-eeuwse werk.
[10] The English Theophrastus, p. 71.
[11] The English Theophrastus, p. 75.
[12] The English Theophrastus, p. 80.
[13] William King, The art of cookery in imitation of Horace’s art of poetry. With some letters to Dr. Lister and others (Londen 1708), p. 13.
[14] The English Theophrastus, p. 377 (‘Bromius’).
[15] The English Theophrastus, p. 69.
[16] Wits Common-wealth, p. 208-211.
[17] Jac Fuchs, ‘Den Kluyzenaar in een Vrolyk Humeur (1733) van Weyerman: een voorlopig afscheid’, in: MedJCW 38 (2015), p. 194-203, aldaar p. 198.