Egypte in het werk van Weyerman

Het uitbroeden van kuikens in Caïro (3)

dinsdag 17 mei 2022 – In Weyermans Piet fopt Jan en Jan fopt Piet laat een jezuïet zich negatief uit over wonderverhalen. Die komen voort uit bijgeloof, fulmineert hij. Weyerman vergelijkt die vele wonderen met het verhaal over het uitbroeden van enorme aantallen kuikens in Caïro. 

In de oudheid is hier al over geschreven en ook zijn er middeleeuwse bronnen er melding van maken. Weyerman is dus niet de eerste die hierover schrijft. In deze aflevering laat ik zien hoe de kuikens opduiken in zestiende-eeuwse bronnen. Talrijke reizigers in Egypte doen namelijk verslag van de bijzondere manier waarop in Egypte eieren worden uitgebroed.

Leo Africanus – Halverwege de zestiende eeuw, in 1550, verschijnen de reisverhalen van de Moorse diplomaat en ontdekkingsreiziger Ḥasan al-Wazzān, in onze contreien beter bekend als Leo Africanus (ca. 1495-ca. 1554). Hij werd in Granada geboren, groeide op in Marokko, werd ontvoerd door zeerovers en belandde uiteindelijk aan het hof van paus Leo X.[1] Daar werd hij gedoopt en vernoemd naar de paus. In 1665 verschijnt de Nederlandse vertaling van zijn werk onder de titel Pertinente beschryvinge van Africa. Over de kuikens meldt Leo Africanus het volgende: 

Andere verkoopen jonge Kiekens en ander Gevogelte met de maat, welke sy op een wonderlijke wyse uytbroeyen. Sy leggen een groot getal van Eyeren in zekere Ovens, die op bysondere solders gebout sijn, welke Ovens tamelijk heet zijnde, sullen binnen den tijd van seven dagen alle de gemelde Eyeren in Kiekens veranderen. Hare maten sijn bodem-loos, welke in den korf van den kooper geset, en met Kiekens gevult zijnde, sy dan op-lichten, en laten soo de Kiekens in den korf vallen.[2]

Net als ridder Arnold von Harff in 1496 – hij kwam in mijn vorige aflevering ter sprake – ziet Leo Africanus hoe kuikens ‘met de maat’ worden verkocht en in een korf worden gedeponeerd. De eieren worden volgens hem in zeven dagen uitgebroed. Deze informatie is in tegenspraak met wat de middeleeuwse pelgrim Jan van Mandeville hierover zegt. Ook het aantal dagen wijkt af van de 21 dagen die in werkelijkheid voor het uitbroeden van kippeneieren staat: de broedtijd van eenden- en ganzeneieren is ongeveer tien dagen langer. Leo Africanus vergist zich dus, of hij is verkeerd voorgelicht.

Nicolas de Nicolay – Verderop in de Pertinente beschryvinge van Africa staat nóg een tekst over het uitbroeden van kuikens: nu niet in Caïro, maar in de stad Algiers. Uit de titel van het hoofdstuk in kwestie blijkt echter dat niet Leo Africanus, maar Nicolas de Nicolay de auteur is. 

[…] de Hoenderen en Kiekens sijnder ook seer goet koop, vermits sy in meest hare huysen eenige Ovens, gemaakt op de wyse van de Stoven van Duytsland, in de welke sy met een kleyne wermte hare Eyeren doen broeden en uyt kippen, sonder behulp van de Hennen; ende ’t en is daarom geen wonder indienze een grooten overvloet van sulke Kiekens hebben.[3]

Nicolas de Nicolay (1517-1583) is een Frans soldaat en geograaf, die tussen 1544 en 1560 door acht Europese landen reist. Hij dient in de legers van bijna alle landen die hij bezoekt. In opdracht van koning Hendrik II van Frankrijk gaat hij in 1551 naar Turkije om zich bij de wetenschappelijke staf van het Franse gezantschap te voegen. Op weg daarheen voert hij enkele topografische onderzoeken in Constantinopel en Algiers uit. Van Algiers maakt hij de allereerste, zeer gedetailleerde beschrijving.[4]

In deze stad heeft hij gezien hoe eieren in ovens werden uitgebroed, wat hij zo bijzonder vindt dat hij het verhaal opneemt in zijn reisbeschrijving. Opmerkelijk in die tekst is Nicolays vergelijking van de gebruikte ovens met ‘Stoven van Duytsland’, die hij op een van zijn reizen in dit land moet hebben gezien. Naast het Barbarije (Noord-Afrika), dat Arnold von Harff al noemde als land waar hij broedovens had gezien, hebben we nu ook het door Nicolas de Nicolay genoemde Algiers. 

Een zoektocht in Google Books levert als bron voor deze passage de publicatie Les quatre premiers livres des navigations et peregrinations orientales van Nicolas de Nicolay op, uitgegeven in 1568. In het eerste boek wordt in hoofdstuk VIII de stad Algiers beschreven, mét de passage over het uitbroeden van eieren:

Les poulles & poulletz, y sont pareillement à grand marché, par ce qu’ils ont dans la pluspart des maisons des fourneaux faicts à peu près comme les poilles ou estuves d’Allemaigne, dans lesquels avec une lente chaleur ils sont couver & esclorre leurs oeufz sans ayde de poulles: & pourtant ne se faut esbahir s’ils ont grande multitude de telle volaille.[5]

De informatie over Algiers uit Les quatre premiers livres (1568) is dus in de Nederlandse versie van Leo Africanus’ Pertinente beschryvinge van Africa (1665) terechtgekomen. 

Het is zeker dat Weyerman het werk van Leo Africanus kende. In het eerste deel van Den Echo des Weerelds vertelt Weyerman namelijk een schatzoekersverhaal, dat zich afspeelt in het koninkrijk Fez, het huidige Marokko. Als bron noemt hij daar de ‘Geschigt- en Landbeschryver Leo’.[6] Mogelijk heeft Weyerman ook het uitbroeden van kuikens in Egypte overgenomen uit het werk van Leo Africanus.

Ogier Ghiselin van Boesbeeck – Wie de Egyptische broedovens niet met eigen ogen heeft gezien maar er wel over schrijft, is Ogier Ghiselin van Boesbeeck (1520/21-1591). Hij verblijft als gezant van keizer Ferdinand I van Oostenrijk van 1554 tot 1564 aan het hof van Suleyman de Grote, sultan van het Ottomaanse Rijk. Van Boesbeeck schrijft vier lange brieven in het Latijn over dit gezantschap, waarin hij informatie geeft over het Ottomaanse Rijk. In de derde brief van 1 juni 1560 vertelt hij een verhaal dat in Constantinopel zo bekend is dat ieder die eraan twijfelt, voor gek wordt versleten. In een achttiende-eeuwse vertaling van de brief staat het volgende hierover:

Die hier uit AEgypten komen, zeggen voor vast, dat d’eyeren daar niet uitgebroeid werden, gelijk bij ons onder de hen; maar dat zommige menschen, die ’er daarmede bemoejen in de Lente-tijd een grooten hoop mis [= mest] vergaderen, gelijk een oven, alwaar de geheele buurt haar eyeren in brengd, die, door den damp van de mist en zonne, aldaar ’t leeven krijgen, en ter bequamer tijd kiekkens voor den dag brengen. Als dan de luiden haar kiekkens wederom eischen, werden ze haar niet aangeteld, want dat zou te lang werk zijn, maar aan-gemeten [= afgewogen].[7]

Egyptische reizigers naar Constantinopel vertellen dáár dus het verhaal over het kunstmatig uitbroeden van kuikens in Egypte. Opmerkelijk is dat de eieren niet in een oven worden gelegd, maar in een grote hoop mest die als een oven fungeert. Door de damp van de mest en de zon worden de eieren uitgebroed. Dit doet denken aan wat de auteurs uit de oudheid hierover schreven. Van Boesbeeck noemt in dit verband ook de brief van Hadrianus, waarover Vopiscus schrijft in de Historiae Augustae scriptores en waarin Hadrianus zijn minachting uit over dit gebruik van de Egyptenaren.[8]

Michael Heberer – Als laatste bron uit de zestiende eeuw noem ik het reisverhaal Aegyptiaca Servitus van Michael Heberer (1560-1623), een Duits reiziger, schrijver en dichter die van moederszijde verwant is met de Duitse filosoof en theoloog Philipp Melanchton. Hij reist na zijn studie aan de universiteit van Wittenburg naar Frankrijk, Italië en de Oriënt. In 1585 raakt hij in Turkse krijgsgevangenschap en werkt drie jaar als slaaf op een galei.[9]

Na zijn vrijlating verblijft hij eerst nog enkele weken in Caïro en vertrekt dan per boot vanaf het dorp Boulac, destijds de haven van Caïro, naar Rosetta. Onderweg bewondert hij het landschap langs de Nijl en de dorpen en steden waar ze langs varen, die uitzonderlijk rijk aan pluimvee zijn. Hij ziet hoe duizenden eieren van kippen, eenden en ganzen in ovens uitgebroed worden, wat de mensen in zijn eigen land ongelooflijk zal voorkomen: 

Wir sahen auch die Dörffer und Städt an dem Nilo sehr wol bewohnet, und sonderlich reich von Federvieh. Dann sie der enden, wie uns zu underschiedlichen malen gezeigt worden, Hüner, Endten und Gens, in den Backöfen auff ein sondere art zugerichtet außbrühen, zu etlich Tausenden auff einmal, welches hier zu Land ungläublich.[10]

Heberer heeft de broedovens diverse keren gezien en – niet onbelangrijk – noemt een locatie: langs de oevers van de Nijl, op de route van Boulac naar Rosetta. 

Slot – De bronnen uit de zestiende eeuw geven nieuwe, interessante informatie: Nicolas de Nicolay signaleert broedovens in Algiers, bij Ogier Ghiselin van Boesbeeck lezen we dat Egyptische reizigers in Constantinopel over het uitbroeden van kuikens in hun eigen land vertellen en Michael Heberer ziet broedovens langs de Nijl tussen Boulac en Rosetta.

Weyerman heeft voor zijn vergelijkingen met de ‘kuykens’ misschien wel uit het werk van een van deze zestiende-eeuwse schrijvers geput. Hij is vertrouwd met het werk van Leo Africanus en haalt enkele malen passages aan uit de brieven van Van Boesbeeck, onder andere in Den Amsterdamschen Hermes en Den Echo des Weerelds.

In de volgende aflevering gaan we op zoek naar zeventiende-eeuwse bronnen over het kunstmatig uitbroeden van eieren in Caïro. Er valt hierover zoveel te schrijven dat de aflevering daarna ook aan de zeventiende eeuw gewijd zal zijn. – Janny Roos


[1] Zie Wikipedia, lemma ‘Leo Africanus’

[2] Johannes Leo Africanus, Pertinente beschryvinge van Africa met alle de lande, koningrijken, steden, volken, gewoonten, gedierten, vogelen, boom-en aard-vruchten die daar zijn (Rotterdam 1665), p. 200-201. Vgl. Giovan Lioni Africano, ‘Della descrittione dell’Africa et delle cose notabili che ivi sono, in: Giovanni Baptista Ramusio (ed.), Delle navigationi et viaggi, dl. 1 (Venetië 1550).

[3] Johannes Leo Africanus, Pertinente beschryvinge van Africa, p. 274.

[4] Zie Wikipedia, lemma ‘Nicolas de Nicolay’

[5] Nicolas de Nicolay, Les quatre premiers livres des navigations et peregrinations orientales (Lyon 1568), p. 18.

[6] Jan Bruggeman, ‘Voetnoot 166. Schatzoekersverhalen in Den Echo des Weerelds’, op de website van de Stichting Jacob Campo Weyerman. 

[7] A.G. Busbeeq, De vermaarde Konstantinopolitaansche ambassade (Dordrecht 1660), p. 167-168.

[8] Zie mijn ‘Egypte in het werk van Weyerman. Het uitbroeden van kuikens in Caïro (1)’, op de website van het JCW. 

[9] Zie Wikipedia, lemma ‘Michael Heberer (Schriftsteller)’

[10] Michael Heberer zu Bretten, Aegyptiaca Servitus (Heidelberg 1610), p. 136-137.

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.